Papiergebruik: Zoals bij alle Belgische langlopende frankeerzegels sinds de 70-er jaren zijn er diverse papiersoorten gebruikt: Fosforescent papier van Harrison and Sons voor zowel hoge als lage waarden:
|
uitsluitend voor de lage waarden, fosforescent papier van Henry and Leigh Slater, met matte beeldzijde:
en uitsluitend voor de hoge waarden zonder bril, fosforescent papier van Henry and Leigh Slater, met glanzende beeldzijde:
|
Fosforescent papier van Coated Paper Limited, matte beeldzijde, zowel voor de lage als de hoge waarden:
Het verschil tussen SF2a en SF2b is ondermeer gelegen in de gom die bij SF2b iets geler aandoet. Het SF2b papier is het papier dat in februari/maart 1984 bij enkele drukdatums opeens verschijnt naast het normale, duidelijk met witte gom voorzien papier. Hetzelfde papier [restantjes van Slater?] duikt 2 jaar later nog op bij twee emissies bijzondere uitgiften [Congo, Jaar van de Vrede]. Het onderscheid tussen S3 en C3 is gering maar voldoende en heeft te maken met de diagonalen in doorzicht: -60/40 voor S3, en -50/50 [-45/45] voor C3! Bij C3 en CF3 is er nog onderscheid te maken tussen de grove en fijne maas van diagonale lijnen. De hoeken zijn wat moeilijker uit elkaar te houden maar de grove structuur resp. het ontbreken ervan is opvallend. CF3 fijn komt bij deze emissie niet voor. Papier SF8 heeft een nogal grove, in doorzicht duidelijke, IIIp met -60/40 diagonalen, bij HF4 zijn de +40 diagonalen vrij fijn, en de -60 meestal slechts in opzicht te zien. |
In de OCB kwam eerst een driedeling voor: P/GR, P/GE, P/E
In de OCB van 1995 en 1996 worden de notaties GR, E en E gehanteerd in de tabellen per uitgaven, waarbij de hoge waarden "met bril" geen notatie krijgen. Bij de emissies zelf vinden we thans overal PF als aanduiding in de koppen voor fosforescerend papier terwijl we als specificaties vinden P5 bij de zegels "met bril"; P5 en P5b bij de 10F, P5 en P5a bij de 11F, P5, P5a, P5b bij de 12F, P5a bij de15F, P5a en P5b bij de 22F, P5, P5a en P5b bij de 20F, 30F, 40F, 50F, 100F en de 200F, P5 bij de 23F, P5 en P5b bij de 13F, P5 bij de 24F, en P5 en P5b bij de 25F. De postzegelboekjes worden niet van een uitsplitsing met de nieuwe notaties voorzien. Daaruit blijkt dat: |
Marc Vanderbeck maakt bij P5a onderscheid in P5a1 waaronder hij SF1+SF2a+SF3 verstaat terwijl P5a overeenkomt met CF3. Het gevaarlijke zit in de poging de in principe kleurloze gom aan te duiden als "geel" of "wit". De uitersten zijn terecht die onder P5a zijn gevat [witter aandoende gom bij transparanter papier] terwijl SF2b [geel] het andere uiterste is. |
De lage waarden werden in éénkleuren rasterdiepdruk aangemaakt. Een overzicht van de papiersoorten
|
De drukdatums vinden we op de linkervelrand naast de zegels 1 en/of 11, de veltelnummers naast de zegels 21/41. Onder zegels 46 vinden we de "paneel-nummers" 1 of 2. Op de rand met "2" vinden we tevens de registerbalken een schuine en een liggende. De twee cylinders van de 10F hebben het nummer liggend met de basis naar links, op alle andere cylinders zijn de nummers staand. De veltelnummers worden voorafgegaan door een "B" behalve bij enkele oplagen van de 20F. De zegels zijn niet meer in rollen vervaardigd noch in automaat-boekjes. De FRAMA-automaten hadden dat terrein al overgenomen. Ook de "B" en "M" zegels waren niet meer in gebruik. Toch vinden we de Wi¶niewska-Velghe zegels in postzegelboekjes terug. De 12F is ook nog verkrijgbaar geweest in postzegelboekjes [uitgifte 24-09-84] met 10 zegels uit loketvellen gemaakt, twee verschillende omslag teksten:
|
De 13F ook nog in postzegelboekjes [uitgifte 22-09-86] met 10 zegels uit loketvellen gemaakt, omslag tekst: Taxipost.
|
De 10, 11, 12, 13 en 14F waren de zegels nodig voor het binnenlandse briefpost-tarief laagste gewichtsklasse achtereenvolgens per: 15-04-82, 15-04-83, 01-02-84, 01-03-86, en 15-01-90. Vanaf 01-02-84 liepen ook de zegels voor de buitenlandse brief min of meer gelijk op: 22, 23, 24, en 25F, achtereenvolgens per 01-02-84, 01-03-85, 01-04-86, en 15-01-90. |
Behalve bij de 10F [in 1985, 1987-89] werden bovengenoemde waarden niet buiten de tariefsperiode aangemaakt. In de eerste helft van 1984 werden de 15, 30 en 50F [26 maart], en 20, 40 en 100F [12 juni] geintroduceerd. Afgezien van de 15F werden deze waarden nog regelmatig bijgedrukt. De 200F verscheen begin november 1986. |
De aanmaak van de cylinders gebeurde van begin af aan met behulp van de Hell Helio Klischograph. Mesdagh suggereert in zijn boek dat in eerste instantie de cylinders voor de 10F nog op de traditionele wijze zouden zijn vervaardigd. Hij ontdekte namelijk dat in het algemeen het rasterpatroon van de 1e, 3e, en 5e rij van zowel "1" als "2" vel precies gelijk waren, en eveneens dat de opbouw van de punten van de 2e en 4e rij op de punt nauwkeurig gelijk waren. Terecht zou gesproken kunnen worden van 2 tekeningen! Alleen er zijn enkele uitzonderingen: bij de 10F was het niet mogelijk een om de andere rij gelijk zijn van het rasterpatroon te vinden, en bij vroege oplages van de 20F is het patroon bij het 1e zegel van het "1" vel anders dan dat van het "2" vel. De conclusie dat het bij de 10F en 20F nog om traditioneel vervaardigde cylinders gaat is misschien iets te voorbarig. Bij het aanbrengen van een raster op de cylinder volgens de oude methode is het gewoon onmogelijk dat het rasterpatroon van een enkel zegel zich in horizontale [of verticale] richting herhaalt. |
Bij de 10F is weliswaar geen sprake van enige repetitie in de verticale richting, in horizontale richting wel [met name in de eerste zegelrij waar een puntwolk in de 2e "G" zit, bij zowel "1" als "2" vel!]. De oplossing kan redelijk eenvoudig zijn geweest: uitgangspunt voor de scanner van Hell is niet een los zegelbeeld doch een verticaal paar resp. een verticale strip van 5 [10F]. Voor de 10F zijn tot dus ver 2 cylinders ontdekt. De eerste welke net een week in gebruik is geweest heeft niet bovengenoemde puntwolk in de 2e "G". Overigens is van deze cylinder te weinig materiaal voorhanden om repetitie in horizontale richting [dan wel het ontbreken daarvan] aan te tonen. De mogelijkheid van een traditioneel geëtste cylinder is nog niet geheel en al uitgesloten. In het deel over de 10F zelf komen we er nog uitvoerig op terug! |
Hetzelfde geldt voor de 20F. Bij latere oplagen [september 1985] is duidelijk het verspringen van de rijen te zien, en is het rasterpatroon binnen de rij gelijk. Een verticaal paar gescand dus! Voor de oplagen uit maart 1984 geldt hetzelfde als bij de allereerste cylinder van de 10F. Te weinig materiaal. Als horizontaal wel repetitie aantoonbaar is dan is misschien een verticale strip van 11 uitgangspunt geweest? Theoretisch is het met behulp van Hell mogelijk om stukken beeld op te slaan en weer bij de aanmaak van een volgende cylinder te gebruiken. Zaken als randbedrukking komen daarvoor in aanmerking. |
Ook kan gedacht worden aan de beeltenis van Koning Boudewijn zonder de waarde aanduiding. Volstaan zou dan kunnen worden met slechts twee beelden: met "België-Belgique" en met "Belgique-België". Aan de hand van het zegelmateriaal kan geconcludeerd worden dat dit in het algemeen niet is gebeurd behalve bij de 30 en 40F. Voor deze twee waarden is het rasterpatroon [afgezien van de waarde] exact gelijk!! Dat het bij de andere waarden niet het geval is valt te verklaren uit het feit dat het meestal om tariefswijzigingen ging waarbij de volgorde van landsnamen tevens omdraaide [10, 11, 12, 13, 14 resp. 22, 23 = 24 beide FN, 25]. De 30 en 40F zijn vrij snel achter elkaar geintroduceerd in 1984, net als de 15 en 20F [drukdatums liggen zelfs binnen een maand van elkaar]. De 15 en 20F echter hebben wel dezelfde volgorde van landsnamen maar niet een gelijk rasterpatroon! |