Bij zegels die in vellen of blokken verkocht worden,vormen de velranden vanwege de verscheidenheid in bedrukking, de manier waarop de perforatiegaten doorlopen e.d. een interessant studieobject. We zullen bij een aantal aspecten stilstaan die vervolgens onder de diverse drukprocede's verder woren uitgewerkt.
|
|
4. = Velopmaak: Blokken: emissie aantal zegelsÿÿÿaantal blokken drukpers opmerkingen per blok per cylinder Kind 1965 3x4 3x4 Regina 1966 3x4 3x4 Regina 1967 2x5 4x2 offset 1968 2x5 4x3 Regina 1969 2x5 4x3 Regina 1970 3x4 3x4 Regina 1971 3x3 3x5 Regina 1972 2x4 2x4 Regina velbreedte 28 i.pv. 45 1973 3x2 3x7 Regina 1974 3x2 3x7 Regina 1975 3x2 3x7 Regina 1976 3x2 3x7 Regina 1977 3x2 3x7 Regina 1978 3x2 3x7 Regina 1979 3x2 3x7 Regina 1980 3x2 3x7 Regina ICEM 1966 1x3 2x5 Chambon Amphilex 1967 5x2 ? GIORI Amphilex 1977 3x1 '15' offset Rode Kruis 1978 1x3 Regina PTT Jubileum 1981 3x1 offset |
Knippen, Ponsen en Boren verleden tijd Met ingang van de Maarten Luther-zegel zijn de ponsen en boren verleden tijd. Wat hadden ze voor functie? Bij welke zegels werden ze toegepast? Het papier ging in eerste instantie steeds in rollen van Dienst Zegelwaarden naar de drukker waar gom werd aangebracht, daarna weer terug naar DZWN. Wanneer papier nodig was voor het drukken van postzegels gingen een hoeveelheid rollen papier naar de drukker. Bij de drukker werd het papier gesneden: of in vellen of in smallere rollen. De drukpersen bij Joh.Enschedé en Zonen worden op twee manieren met papier gevoed: - vel voor vel .i 3 ofwel 'velinleg' bij offset, plaatdruk .i 3 en rasterdiepdruk - met een 'eindeloze' papierbaan .i 3 ofwel 'aan de rol' uitsluitend .i 3 bij rasterdiepdruk. Voor druk aan de rol bleef het papier bij de drukker, voor velinleg gingen de vellen terug naar de DZWN en werden de vellen voor controle-doeleinden 'gemerkt'. Vervolgens terug naar de drukker. In het geval van offset werd door de drukker een vernislaag aangebracht i.v.m. het stof dat tijdens het aanbrengen van de 'merken' op het papier terecht was gekomen en bij het drukken problemen zou geven. De vellen werden als volgt 'gemerkt': Tot 1907 waren dat stempels: PZ , of TP. Van 1906 tot Oct 1925 een geperforeerde C met een cijfer tussen 1 en 8. In Juni/Juli 1925 alleen geperforeerde cijfers: 12 (voor de 12 1/2c Veth), 15 (voor de 15c Veth), en 'knippen' : 2c Lebeau, 10c Veth. Vanaf Sept 1925 tot Juni 1954 uitsluitend 'knippen'. In 1923 was een 'knip' al gebruikt voor het 10F blok van Luxemburg. Deze knip , de zogenaamde 'proevenknip' is sindsdien, ook na 1954, gebruikt voor proefdrukken. Vanaf Juni 1954 een 'ponsgat' en sinds 1981 vaak een 'boorgat'. De knippen/ponsen dienden tevens om het papier per drukpers [indertijd ondermeer 12 Palatia's , velinleg rasterdiepdruk-persen] uit elkaar te houden. Als na de druk aan de rol de perforatie nog op een aparte machine moest geschieden of als nog een ander drukprocede' moest worden toegepast, dan werd de rol tot vellen gesneden en alsnog een knip [later een pons] aangebracht. Aparte perforatie was het geval met alle vellen die op de Albert Frankenthal waren gedrukt (1939-55). Afgezien van de Watersnood-zegels kregen ze alle een knip of een pons. De zegels in G-formaat (12 3/4:14 16/25) op de Regina gedrukt tussen 1955 en 1964: Europa 1956 en 1957, werden eveneens op de Grover-perforeermachine getand echter kregen geen pons. Pas in 1964 werd een G-kam op de Regina-pers gemonteerd. De Erasmus zegel van 1969 werd eerst in rasterdiepdruk op de Regina gedrukt, vervolgens tot drukvellen [=4 loketvellen] gesneden, van ponsen voorzien en op een plaatdruk-pers van de donkerpaarse kleur. De knippen hebben de nummers 1 /m 18 [zie afbeelding 2], de proevenknip heeft geen nummer. De laatste knip werd in 1954 gebruikt voor Bonifatius. Bij dat zegel is zowel knip 11 als pons 11 gebruikt ! De ponsen hebben de nummers 1 t/m 14 [zie afbeelding 3]. De in 1981 geintroduceerde boorgaten hadden het voordeel dat ze sneller: 500 vel tegelijk in plaats van 10 a` 12, en geluidlozer konden worden aangebracht. Tot dus ver zijn de volgende diameters gevonden: 5, 6 en 7 mm. Zelden kwam het voor dat, hoewel te verwachten, er geen knip of pons was aangebracht. De Watersnoodzegels van 1953 zijn al genoemd. Er was teveel haast bij. Bij de Paleis ten Bosch zegels van 1981 zijn geen ponsen aanwezig, alle 3 oplagen lang. Vanaf 1976 was de plaats van de knip of pons in het algemeen op de velrand die dwars staat op de papierrichting. De gelegenheidszegels in het G[of Y] formaat, in enkelvellen gedrukt, hebben de papierrichting in de lengte van het zegel, de pons stond dan aan de korte zijde. Bij druk in dubbelvellen is de papierrichting in de dwarsrichting van het zegel en stond de pons aan de lange zijde. De plaats van de pons/boor is te begrijpen als we weten dat bij druk met velinleg de druk- en de papier-richting loodrecht op elkaar staan. De velrand met de papierrichting mee dient dan als aanlegkant voor de pers. Losse vellen werden door grijpers met zuignapjes opgezogen en in de pers gelegd. Zo'n napje mag op die velrand geen gat (=knip/pons/boor) tegenkomen. Bij druk in enkelvellen is het drukvel vaak groter (45x58cm) dan het loketvel (33x40cm). De plaats van een pons hoefde dan ook niet, als het drukvel 180 graden gedraaid werd, diametraal te zitten ten opzichte van het middelpunt van een loketvel. In het algemeen werd de knip of pons niet bedrukt, en vielen ze in de velrand. Er zijn gevallen bekend waarbij de pons midden in het zegelbeeld terecht is gekomen. |
Overzicht ponsen in de periode 1977-1983 serie nummer drukvel pers/procede' 1977. Amphilex 55c(1898,1923) 1 10x10 offset ' ' (1938,1948) 2 10x10 ' Nijverheid en Handel 4 10x10 ' Tandheelkunde 9 10x10 ' Waterloopkundig Lab. 1 10x10 ' 1978. Zomer 40,45 3,2 10x10 ' ' 55,75c 3,4 10x10 Palatia Schaken 13 10x10 ' Korfbal 5 10x10 offset Nier 1 2x10x10 Palatia KMA zwartblauw 14 10x10 ' KMA donkerblauw 3 10x10 ' Verkade 5 10x10 ' 1979. Unie van Utrecht 4 4x10x5 plaatdruk Europees Parlement 14 2x10x10 offset 70j Koningin Juliana 9,ook 7 2x5x10 Palatia Europa 55,75c 9,10 2x10x10 offset Kamer van Koophandel 4 10x10 ' 100j Voetbal 12 10x10 ' Vrouwenkiesrecht 11 10x10 Palatia Vondel 9 10x10 ' Jan Steen 10 10x10 ' 1980. Staatslieden 45,50c 8,9 2x10x10 ' ' 60c 10, ook 13 2x10x10 ' Bijzondere Vluchten [beide oplagen !] 1 2x10x5 ' Zomer 45,50,60,80c 1,2,6,7 10x10 offset Bridge 8 10x10 ' Paralympics 1e oplage 9 10x10 ' ' 2e oplage 10 10x10 ' Verkeer en Vervoer 50,60,80c 1,2,3 2x10x10 Palatia Europa 60,80c 13,14 2x10x10 offset VU 8 2x10x10 ' 1981. PTT Jubilea 45,55c 2,7 2x10x10 ' ' ' 65c 1e oplage boor 6mm 2x10x10 ' 2e oplage boor 7mm 2x10x10 ' Europa 45c 13 2x10x10 ' 65c 14,ook 13! 2x10x10 ' Paleis ten Bosch geen 2x10x10 ' Raad van State 1e en 2e oplage boor 6mm 2x10x10 Palatia 3e oplage boor 7mm 2x10x10 ' 1982. Univ. A'dam [2 oplagen] 13 2x10x10 offset Schaatsen 7 2x10x10 ' Zomer 50c boor 7+5 2x10x10 ' ' 60c boor 5+7 2x10x10 ' ' 65c boor 6+5 2x10x10 ' ' 70c boor 5+6 2x10x10 ' Nederland-USA 50c boor 7+5 2x10x10 Palatia ' 65c boor 5+7 2x10x10 ' Wadden 50,70c boor 5,7 2x10x10 offset Veilig Verkeer 10x10 Palatia Europa 50+70c 11,12 2x10x10 offset Paleis 50+60c boor 7 2x10x10 ' 1983. ANWB 4 2x10x10 ' Europa 50c 1 2x10x10 ' ' 70c 2 2x10x10 ' De Stijl 50c boor 6 2x10x10 ' ' 65c boor 7 2x10x10 ' Opmerkingen:
De drukvellen van 2x10x5 of 2x5x10 zoals in 1979 70jaar Koningin Juliana en in 1980 Bijzondere Vluchten zijn te vergelijken met drukvellen van 10x10. Papierrichting in de lengterichting van de zegels, ponsen dwars op de papierbaan. |
In het Bulletin van de Studiegroep Velrandbijzonderheden: Randverschijnselen heeft Lambert Geertsema de suggestie gedaan om de knippen en de ponsen een naam te geven die makkelijker te onthouden is dan de nummers. In vorige afleveringen van de rubriek heb ik al gehoor gegeven aan dit verzoek. Ik wil hier nog eens de voorgestelde benamingen herhalen. De officieële nummering zal ik blijven vermelden. ponsen
knippen |
(!font_0 |
De identificatie van drukvormen Een drukvorm is het geheel dat in de drukpers gaat en waarvan gedrukt wordt. Het kan zijn een (rechthoekige) vlakke plaat, een gebogen plaat of een cylinder. De vlakke plaat kan zijn opgebouwd uit losse eenheden, losse cliché's, of uit een aantal deelplaten welke vastgeklemd zitten in een raamwerk, of één vast geheel zijn. Onder identificatie verstaan we een teken (cijfer,letter) op de velrand dat bij één bepaalde drukvorm hoort en dat net als de drukvorm vervangen wordt. In het spraakgebruik worden de aanduidingen: plaatnummer (offset,plaatdruk) en etsingnummer of cylindernummer(rasterdiepdruk) gehanteerd. Boekdruk De drukvormen bij boekdruk waren meestal opgebouwd uit deelplaten van 25 of 50 zegels, samen een grote plaat vormend van 100, 150 of 200. Bij enkele emissies (1891-92 Hangend Haar, en Porten: 1881-1913) bestonden de drukvormen uit een verzameling losse cliché's. We vinden nergens een identificatie, wat ook niet zo vreemd is omdat niet meer bruikbare cliché's of deelplaten 'spoorloos' vervangen konden worden. Bij de Bontkraag-serie in boekdruk verschenen kenmerken op de velrand die enige indruk konden geven van het drukvorm-gebruik. In 1915 oplaag'cijfers', later (1919) oplaagletters op boven- en ondervelrand. Een maatregel genomen om te voorkomen dat tijdens de druk vellen misdruk konden worden vervangen door aan het loket gekochte. Het aan het loket gekochte vel droeg dan immers een ander, altijd lager nummer of cijfer dan dat met de misdruk. Eind 1920 werd boven zegel 10 de oplaagletter vervangen door een 'drukkersteken'. Aan dat drukkersteken kon precies worden afgeleid welke drukker verantwoordelijk was geweest voor dat vel. [zie NMPh 1979 pagina 19-21] Duidelijk een identificatie-middel niet zo zeer van de drukvorm doch van de man aan de drukpers. Voor de Guldenswaarden werden dergelijke maatregelen niet nodig geacht. Een loketvel kopen was misschien toch een te grote investering. Plaatdruk Plaatnummers komen we voor het eerst tegen bij de emissie 1867. Er werden 3 series van 24 platen gemaakt, verspreid over de verschillende waarden, genummerd van I t/m LXXII. Hoe de nummers verspreid zijn, welke waarden welke nummers hadden is nog onvoldoende bekend. Daarna pas weer plaatnummers bij de guldenswaarden Bontkraag, de eerste oplaag van de f1,- nog uitgezonderd. Alle latere zegels in plaatdruk (tot en met 1979 Unie van Utrecht) hebben een per waarde doorlopende nummering: plaatnummers, meestal op de ondervelrand, met de volgende uitzondering: 1930 Rembrandt 1967 Amphilex 1930 Rembrandt 1967 Amphilex deze hebben geen plaatnummers. Ook incidenteel kwam het voor dat een bepaalde plaat geen plaatnummer vertoonde [zie o.a. NMPh 1983 p.724]. Rasterdiepdruk en offset Bij de invoering in 1924 van offset en rasterdiepdruk bleef de praktijk van oplaagletters en drukkerstekens gehandhaafd. De oplaagletters (portzegels in boekdruk, alle langlopende zegels) bleven tot 1941. De drukkerstekens verdwenen al snel [??] nadat voor zowel rasterdiepdruk en offset een doorlopende nummering, ongeacht waarde, per drukvorm was ingevoerd. De doorlopende nummering van etsingnummers begon in 1925 en eindige in 1940. Tot 1933 uitsluitend gebruikt voor de Veth-serie en de daarmee gelijk te stellen Vrede en Fotomontage zegels. Vanaf 1933 deden ook de bijzondere uitgiften mee aan de doorlopende nummering. De nummers liepen van 1 t/m 691. De doorlopende nummering van offset-plaatnummers begon in 1929 , eindigde in 1940 en werd uitsluitend gebruikt voor de Lebeau-serie. De nummers liepen van 1 t/m 433. De plaats van de offset-plaatnummers en de etsingnummers was in het algemeen op de bovenvelrand. Vanaf 1940 wordt voor rasterdiepdruk een per waarde doorlopende nummering gehanteerd. Deze cylindernummers zijn tot op heden in gebruik voor de langlopende emissies. De langlopende zegels in twee-kleuren rasterdiepdruk hebben voor elke kleur apart etsingnummers: 1940 Tralie, en 1981 Beatrix ontw. Struycken. De bijzondere emissies, voorzover ze al etsingnummers hebben , hebben ze slechts voor één kleur. Etsingnummers worden in het algemeen vergezeld van een 'L' of 'R' om aan tegeven dat het bij druk in dubbelvellen om een linker- of om een rechtervel gaat. Deze aanduiding word niet even consequent gehanteerd. Bijvoorbeeld: 1949 Zonnebloem.??? Bij het in gebruik nemen van de Chambon-pers in 1963 voor de langlopende zegels werden etsingletters (A, B, C in plaats van 1, 2, 3) ingevoerd. Offset-plaatnummers zijn na 1940 nauwelijks meer gebruikt. We vinden ze nog bij: Bij meerkleurige offset- en rasterdiepdruk voor de bijzondere uitgiften werd een niet meer bruikbare drukvorm zondermeer vervangen. De kwaliteit van de druk vereiste dit, verschillen tussen de oude en de nieuwe drukvorm (één van de vele per waarde) werd door verzamelaars nooit opgemerkt. Zeer zelden werd zoiets geconstateerd als het verschillend zijn van de telcijfers of andere 'randverschijnselen'. Hadden er plaat- of etsingnummers gestaan op de velranden dan was dat zeker opgemerkt door de verzamelaars. Recente studies naar rasters bij rasterdiepdruk en naar methodische kenmerken bij offset brachten enkele zeer goed aantoonbare vervangingen van drukvorm aan het licht. Het besluit om met ingang van de Maarten Luther-zegels elke drukvorm weer van een identicatie-nummer te voorzien kan alleen maar worden toegejuicht. Dienst Zegelwaarden, het Postmuseum en andere documenterende instanties kunnen zo een referentie-verzameling aanleggen van vellen met alle bestaande combinaties van identificatie-nummers. Zodat toekomstige vragen van welke drukvorm een zegel met een bepaald vast kenmerk afkomstig is, te beantwoorden is. Tot dus ver was dat onmogelijk omdat vaak noch de drukkerij noch de PTT kon nagaan hoeveel drukvormen en in welke combinatie er gebruikt waren. We zijn dus een stap in de goede richting. Bij druk in dubbelvellen moeten zowel de linker- als de rechtervellenals referentiemateriaal bewaard blijven. Een explicietere aanduiding dan nu van wat links en wat rechts is [resp. boven en onder] is aan te bevelen: de letters L, B, O, of R vo'o'r de cijfercombinatie. De plaats van de nummers in het loketvel onder zegel 100 [of 200] bij 1 tot 3 kleurendruk, onder zegels 99/100 [of 199,200] bij 4 of méérkleurendruk. Niet alleen voor de bijzondere uitgiften doch ook voor de langlopende zegels! De plaatsing bij de Beatrix-zegels boven de zegels 5/6 is uit verzamelaars-standpunt en esthetisch [vel wordt meestal gevouwen tussen de 5e en 6e kolom] en financiëel [2x fl 6.50 tegenover 1x fl 6.50 als de nummers onder zegel 100 hadden gestaan] ongewenst. Het bij meerkleurendruk, per drukvorm van elke waarde doornummeren, is niets nieuws. Bij zegels van de Britse Gemenebest was dit al heel lang gemeengoed. Ook bij landen in Europa zoals Zwitserland. Voor een druktechnisch georienteerde postwaardenverzameling hebben de in Bern, bij de Postwertzeichendruckerei gedrukte zegels nog een andere attractie: een vellen-numeroteur + een datering !! Niet zozeer de drukvorm wordt hiermee geidentificeerd, als wel dat zegels met bepaalde papier-, kleur- en anderszins kenmerken ogenblikkelijk kunnen worden geplaatst in de tijd. |