Waarom zo veel aandacht wordt besteed aan het verschijnsel doorzicht is komt omdat het één van de weinige aspecten van het papier is dat niet onder invloed van de tijd resp. chemische stoffen of [UV-]licht staat. De kleur van het papier en de reactie onder de UV-lamp veranderen danwel zijn veranderbaar. De mate waarin het doorzicht zichtbaar is voor de filatelist is theoretisch te beinvloeden door bijvoorbeeld het papier onder grote druk te bewerken danwel met chemische stoffen de doorschijnendheid te beinvloeden. De aard van het doorzicht is echter niet te beinvloeden. Papier van een ingedrukt watermerk voorzien komt voor, maar daarbij wordt de zeefmarkering altijd uit het oog verloren en die maakt het vaak weer mogelijk zulke fraude te ontmaskeren. |
|
De x stellen in dit schema de plaats voor waar de scheringdraden over de inslagdraden vallen, de - daar waar ze er onder door gaan. De heuveltjes van de 'x“-en' te samen geven bij doorzicht of opzicht het optische effect van diagonalen. Deze diagonalen maken een hoek van resp. circa -60 en +60 graden met de dwarsrichting [=haaks op de papierrichting]. |
De hoek is uiteraard afhankelijk van de dichtheid van de draden, dat wil zeggen het aantal draden per strekkende cm. Meestal gaat het om 30 kettingdraden per cm en circa 18 inslagdraden per cm. De linnenbinding is dubbel-symmetrisch zowel horizontaal als verticaal. In oudere filatelistische literatuur werden korte horizontale of verticale streepjes in het papier waargenomen, ook wel omschreven als ruitjes. De staande streepjes of ruitjes betekenden tegelijkertijd een verticale papierrichting, de liggende een horizontale papierrichting. In de vooroorlogse filatelie vinden we alleen publicaties van P.C. Korteweg, die daarmee blijk gaf enig idee te hebben van deze materie. |
Als de diagonalen staan onder een hoek van -60 en 60 graden dan spreken we van een linnen-binding, bij hoeken van 60, 70, en 30 van een [3-keper-binding. De preciese hoek van de diagonalen hangt af van hoe dicht de ketting- en inslag-draden op elkaar zitten: meestal 30 kettingdraden/cm en 20 inslagdraden/cm. Bij een 3-keper wordt per kettingdraad het patroon: 1 op, 2 af [3=2+1] van boven naar onder herhaald. De kettingdraad ernaast heeft hetzelfde patroon dat echter 1 inslagdraad hoger of lager begint. Aan het eind van de jaren “30 zien we de keper-binding in gebruik komen, zowel in de Anglo-saksische wereld als ook bij de zegels van Nederland. In 1939 bij de Zomer-zegels voor het eerst. Was de linnenbinding symmetrisch, de keperbinding is asymmetrisch met twee duidelijke diagonalen onder verschillende hoeken. De theoretisch aanwezige derde diagonaal is zelden zichtbaaar. |
In de loop van de jaren dat ik over deze materie schrijf heb ik me vastgelegd op een notatie uitgaande van deze twee soorten weefselbindingen, de spiegelmogelijkheid bij de keper-binding en het al of niet voorkomen van een watermerk. |
Ook bij de keper-binding kunnen korte verticale streepjes zichtbaar zijn, echter de symmetrie van I [resp. II] ontbreekt. |
Bovenstaande notaties I - IV zijn normaal gesproken compleet, hoewel afhankelijk van het aantal draden per cm [zowel horizontaal als verticaal] er best een geheel ander beeld kan ontstaan. Strikt genomen zou de dichtheid bijvoorbeeld 30/20 toegevoegd moeten worden. Bij de zegels van Groot Brittaniė en koloniėn vinden we naast de duidelijke 30/20 variant van doorzicht II [dus met een of ander watermerk] ook de 24/20 variant. Bij de notaties wordt uitgegaan van het gegeven dat de zeefzijde van het papier tevens de gomzijde van het zegel is. Als de zeefzijde niet de gomzijde van het zegel is doch de beeldzijde dan worden alle codes voorzien van een: ', bijvoorbeeld: IIIb wordt 'IIIb. |
Het weefpatroon van het gaas is zowel voor de papierfabrikant als voor de drukker van belang. De spreiding van de kruispunten: x, en de verhouding x:- punten spelen een rol bij de slijtage van het gaas. Des te minder x punten , des te vlakker het gaas, des te minder raakpunten de rest van de papiermachine heeft met het voortbewegende gaas. Hoeveel minder profiel het gaas heeft, des te minder profiel heeft het papier. Het percentage x is bij de linnenbinding 50%, en bij 3-keper 33%. De stand van de diagonalen is belangrijk i.v.m. het omkrullen van het papier. Zijn de hoeken van de diagonalen groter dan 45 graden, dan wordt de neiging om rond de papierrichting om te krullen nog versterkt. Zowel linnen-binding als keper-binding hebben diagonalen met hoeken groter dan 45 graden. |
Met de toename van druk aan de rol en het gebruik van ketting-formulieren werd het belangrijk dat het papier rond de dwarsrichting makkelijker buigzaam kon zijn. Aan de richting waarin de papiervezels kwamen te liggen kon niets veranderd worden. Die wordt door de looprichting van de papiermachine vast bepaald. Dankzij zeefmarkeringen waarbij de dominerende diagonalen hoeken hebben van minder dan 45 graden, kon de buigzaamheid anders gericht worden. Het weefsel van een keper-binding kan makkelijker scheef getrokken worden waardoor het doorzicht vaak nog een net niet helemaal horizontaal lijnenstelsel te zien geeft. In de filatelistische literatuur wordt dit - als het beschreven wordt - vaak aangeduid met papier vergé of geribbeld papier. |
Deze termen hebben eigenlijk alleen betrekking op handgeschept papier. Pseudo-geribbeld papier ontstaat als machinaal vervaardigd papier onder hoge druk - in een aparte fase van de papierfabricage - nog eens de uitstraling van handgeschept papier moet krijgen. Bij postzegels komt zoiets alleen voor bij zegels in plaatdruk waarbij de strepen ontstaan op de plaatdruk-persen. De horizontale lijnen van de keper-binding hebben meestal een flauwe helling (+/-10 graden), waarbij we als de lijnen van links naar rechts aflopen een 'r' zouden kunnen toevoegen, als ze oplopen een 'l', en als ze niet waarneembaar op of aflopen een 'h'. Vaak is de helling over de breedte van een papierbaan gelijk, soms echter vinden we op een vel naast elkaar 'l', 'h', en 'r'! |