Medio 1926 was uit geldelijke overwegingen besloten om de aanmaak van Nederlandse postwaarden toch in Haarlem te laten. Naar aanleiding van een brief [18-09-26 no. 50213/post A] van het Hoofd van de Nederlandsch Indische PTT waarin vragen werden gesteld naar de mogelijkheid de aanmaak van Ned. Indische postwaarden bij het reproductiebedrijf te doen geschieden, besloot het Hoofd van de Topografische Dienst om: enige postzegels na te maken cq te ontwerpen en deze in vellen af te drukken, etc.,etc. geheel alsof de levering een voldongen feit zou zijn. De Topografische Dienst zou haar eigen procédé's volgen en dus had de vervaardiging plaats in offset voor de lagere waarden [tot 50c], en in rasterdiepdruk voor de hogere. In Februari 1927 wordt aan het Hoofd van de PTT-dienst een rapport aangeboden waarin behalve bovenstaande ook nog wordt gewezen op de capaciteit van het bedrijf die bij offset- en rotogravuredruk ruim voldoende is, mits enkele hulpmachines worden aangeschaft en waarvan de kosten niet meer zullen bedragen dan 18.000 gulden. De fabricage van briefomslagen zal moeten worden beperkt tot het bedrukken van daartoe aangekochte blanco enveloppen. |
De PTT-dienst had steeds als eis gestelde dat afwaschbare kleuren moesten worden gebruikt, dezelfde eis als aan Joh. Enschedé, vanwege het veelvuldige opnieuw gebruiken van postzegels na het verwijderen [de "afwassching"] van de stempels. In Haarlem had men dit probleem opgelost door het papier vooraf te voorzien van een laag arabische gom, na eerdere proeven met verkleuringen [1912]. De Topografische Dienst was niet op de hoogte met dit procédé in Haarlem en kon dan ook [februari 1927] aan die eis niet voldoen maar had zelf enige andere suggesties die hetzelfde effect beoogden. De waarde van deze suggesties werd onderzocht maar was niet bevredigend voor de PTT-dienst. Hiermee zou de kous af geweest zijn, echter de Topografische Dienst had het zoeken naar afwaschbare kleuren niet op gegeven. In mei 1927 reeds slaagde de Topografische Dienst er als nog in om zegels te drukken met afwaschbare inkten. Samen met de PTT-dienst werden uitgebreide proeven gedaan welke succesvol verliepen. |
De Regering vroeg hierna de Minister van Koloniën om opnieuw te overwegen de aanmaak van postwaarden over te brengen van Haarlem naar Weltevreden. In het Ministerieel schrijven van 16 januari 1928 no. 6/36 kwam hierop als antwoord dat in een nieuw contract [medio 1927] met Joh. Enschedé rekening was gehouden met de aanmaak in Indië, maar ook dat de kosten wel eens duurder zouden kunnen uitvallen. Vandaar weer een verzoek aan de Indische Regering de kostenaspecten en de controle op de aanmaak verder te onderzoeken. Bij de bespreking van de Oorlogsbegroting, waaronder het Reproductiebedrijf van de Topografische Inrichting ressorteert, kwam het telkens weer op nieuw in overweging nemen van de aanmaak ter sprake. De heer Stokvis trachtte de impasse te doorbreken. Een motie van Stokvis [en van Lonkhuijzen en Roep]: overwegende dat de aanmaak van Indische post- en zegelwaarden bij het reproductiebedrijf van de Topografische Inrichting technisch en commerciëel mogelijk blijkt, zich uitspreekt voor aanmaak hier te lande na afloop van de ter zake in Nederland eventueel nog lopende overeenkomst, werd op 28 juli 1928 in de Volksraad zonder hoofdelijke stemming aangenomen, na schrapping van de woorden en commerciëel. |
Dat laatste dankzij de tegenwerpingen van de Regeringsgemachtigde, generaal Lalau, dat de zaak financiëel nog niet geheel safe was, d.w.z. dat de aanmaak in Nederlandsch Indiëduurder zou zijn dan in Nederland. Behalve de aanschaf van nieuwe machines ook nog de kosten van de controle op de aanmaak door de PTT-dienst. Vooral dat laatste zou het duurder maken. De Java-Bode van 28 juli 1928 geeft zelf in een commentaar de voorkeur aan aanmaak on Nederland uit esthetische overwegingen. De ontwerpen die afgebeeld zijn - behalve de 50c Kon. Wilhelmina, in rasterdiepdruk ook een Een Gulden Kon. Wilhelmina en profil, een plakzegel en een Twee Gulden allegorische voorstelling in offset - geven geen aanleiding tot vertrouwen. Verder wordt afgevraagd waarom voor Nederland veel zorg wordt besteed aan de ontwerpen [dank aan J.F. van Royen] en waarom niet bij de Indische zegels. De Minister van Koloniën zag echter ook nog technische problemen. De zegels t/m 10c in offset i.p.v. boekdruk, en bov en 10c t/m 40c in rasterdiepdruk i.p.v. boekdruk uitvoeren zou nog gaan, maar of de waarden van 50c en hoger niet meer in plaatdruk konden worden vervaardigd moest nog door deskundigen onderzocht. De grens tussen offset en rasterdiepdruk was eerder door de Topografische Dienst voorgesteld op 40/50c. De verlaging zou betekenen dat meer zegels in rasterdiepdruk moesten worden gedrukt en dat zou capaciteitsproblemen opleveren en de aanschaf van een tweede rasterdiepdruk-pers nodig maken => hogere aanmaakkosten. Opnieuw diende onderzocht te worden of een lagere grens wel kon en of de procédé's voldeden. Alvorens de deskundige beoordeling in Nederland zou plaatsvinden, werd het raadzamer gevonden eerst in Indiëdeskundig advies in te winnen. Dit leidde tot de instelling van een kleine commissie, waarin ook deskundigen van de Post-dienst zijn opgenomen. |