Wijzigingen in drukvormen zijn in het algemeen moeizaam te constateren. Aan de hand van kenmerken voor bepaalde posities op de drukvorm is het mogelijk om aan te tonen dat er een andere drukvorm in gebruik genomen is. Dit zogenoemde platen hoeft niet beperkt te worden tot de allervroegste emissies doch kan eenvoudig ook gedaan worden bij eigentijdse series zoals b.v. bij de Beatrix-serie met behulp van de spikkels.
Het materiaal, los of in veldelen, is nu nog betrekkelijk makkelijk te verkrijgen, en wel aan het loket.
Voor de huidige in offset gedrukte zegels worden de platen zo vervaardigd dat uitgaande van een filmstrook van 10 of 20 rij-gewijs een drukvel van 100 of 200 wordt opgebouwd.
Kenmerken die op de oorspronkelijke strook aanwezig waren, zullen op de hele kolom terug te vinden zijn. Ook kunnen deze kenmerken pas optreden vanaf rij X.
Bij het maken van een nieuwe plaat komen eventueel weer andere kenmerken voor.
Recent voorbeeld: de 70c Windmolenpark [1986] met een zwarte punt achter het woord wind in de 10e kolom.
Het zal duidelijk zijn dat zo'n onderzoek alleen maar is weggelegd, en zelfs dat is ook nog niet zo simpel, voor verzamelaars in het land zelf.
Toch kom je een heel eind bij zegels van andere landen, zonder te beschikken over zegels met velranden, puur met losse zegels.
Het opmeten van de hierbovengenoemde rastermaat is zo'n techniek bij het onderzoek. Verschillen betekenen altijd een andere drukvorm.
Een verschil in drukrichting houdt ook altijd in dat er een andere drukvorm is gekomen. Immers de zegelafbeelding op de drukvorm is 90 graden gedraaid, en een ronde drukvorm [=cylinder] kan slechts om één as draaien.