1. Inleiding en Verantwoording 1.1 Opzet van de Publicatie: 1.1.1 het ontstaan van de Studiegroep Zuid West Pacific 1.1.2 de doelstellingen van deze publicatie 1.1.3 de twee-talige opzet [Nederlands, Engels] Het verhaal is gedeeltelijk twee-talig opgezet om het de Engels-talige leden van de ZWP mogelijk te maken de Leidraad te volgen. Volledig twee-talig zou te veel ruimte in beslag nemen daarom wordt volstaan met een twee-talige inleiding, en een samenvatting van de algemene paragrafen. De voor het begrijpen van de beschrijving van de postwaarden noodzakelijke notaties e.d. zijn weer geheel twee-talig. 1.1.4 de medewerkers De inhoud van de leidraad heeft slechts zo uitgebreid kunnen zijn dankzij de jarenlange publicaties in het Bulletin van de Studiegroep Zuid West Pacific. De uiteindelijke redactie van de leidraad werd gevoerd door Rein Bakhuizen van den Brink, in deze taak kritisch ondersteund door met name: Henk Teunis, Frits Bender, en Jan Heyboer. 1.2 Definities: 1.2.1 Het gebied West Nieuw Guinea is geografisch afgebakend. Chronologisch echter zijn te onderscheiden als zelfstandige postgebieden: 1898-1942 } 1942-1945 Jap. bezetting } Nederlandsch Indië 1945-1949 } 1950-1962 [Nederlands] Nieuw Guinea 1962-1963 UNTEA 1963-1971 Irian Barat 1972-> Indonesia 1.2.2 We verstaan onder postwaarden met vaste waarde alle van te voren door de PTT van een waardeaanduiding voorziene papieren (zegels, formulieren, kaarten, enveloppen) welke dienen ter verrekening van het postvervoer en andere PTT-diensten. 1.2.3 Bij postwaarden met instelbare waarde worden vlak voor of op het moment dat de papieren die gaan dienen ter verrekening van het postvervoer [bij de PTT] van een waarde-aanduiding voorzien. Dit is voor wat betreft West Nieuw Guinea geschied met behulp van zogenoemde frankeermachines. 1.2.4 In deze Leidraad zal de nadruk liggen op de postwaarden met vaste waarde. Als vanaf nu over postwaarden gesproken wordt worden deze bedoeld. 1.2.5 We kunnen de postwaarden onderverdelen in:
1.3 Een indeling in grote lijnen: 1.3.1 Permanente postwaarden zijn gegroepeerd tot zogenaamde "emissies" op basis van gelijkvormige afbeeldingen of tekeningen. De bijzondere postwaarden zijn ook tot emissies gegroepeerd echter meestal op basis van doel en tijdstip van uitgifte, minder vaak op basis van gelijkvormige afbeeldingen. Postwaardestukken dat wil zeggen postwaarden niet in de vorm van zegels, zijn ingevoegd bij de [postzegel-]emissies. 1.3.2 De langlopende emissies worden met hoofdletters aangegeven, beginnende met A = 1949 Cijfertype van Krimpen Binnen de emissies worden de postwaarden genummerd, waarbij postwaarden met de zelfde nominale waarde echter verschillend van kleur een eigen nummer krijgen. Kleurnuances verdienen alleen dan een eigen nummer als het om duidelijk daardoor herkenbare oplage[n] gaat. Met name bij kleurwijzigingen in opdracht van de PTT of bij een wijziging in het productieproces. De bijzondere emissies worden aangegeven met de hoofdletters BE en doorlopend genummerd vanaf 1953 tot 1970. De permanente postwaarden met een beperkt gebruiksterrein: Porten, worden aangegeven met PA-PH, en binnen een emissie genummerd. 1.3.3 Elke emissie is, indien nodig, onderverdeeld in een aantal groepen op basis van: perforaat, papierrichting, UV-reactie, rastermaat, drukrichting, gomsoort, papierdoorzicht, voorzover een combinatie van deze kenmerken aan een bepaalde periode kan worden verbonden, dan wel samenhangt met een bepaalde verschijningsvorm. Binnen een groep maken we onderscheid in een aantal varianten als kenmerken niet periode gebonden zijn of indien het aantal groepen onhanteerbaar groot zou worden. Losse postwaarden moeten aan de hand van groeps- en variantkenmerken een-eenduidig te plaatsen zijn. Binnen een drukvorm zijn theoretisch alle postwaarden van elkaar te onderscheiden met behulp van individuele kenmerken. Deze individuele kenmerken kunnen in elke fase van de levensloop van de drukvorm ontstaan.Het opnoemen van alle bekende individuele kenmerken is weinig zinvol omdat van geen enkele drukvormen van geen enkele emissies een grondige studie gemaakt is.Zinvoller is het om die individuele kenmerken te vermelden welke:
Ze worden in een aparte sub-paragraaf: vel-positie-kenmerken, behandeld. 1.3.4 Van elke emissie worden achtereenvolgens de volgende gegevens vastgelegd na de aanduiding van de emissie met eventuele ontwerper(s) resp. datum uitgifte: 1. g - Itabel met nummer/waarden/kleuren/[datum van uitgifte] 2. g - Ibeknopte geschiedenis/achtergrond 2.1g - Ibeknopteaankondigingen/dienstorders/correspondentie 2.2g - Ibeknopteverkrijgbaarheid/geldigheid 3. g - Idruktechnische gegevens 3.1. - Iverschijningsvorm 3.2. - Idruk/drukrichting/rasters/drukvormen 3.3. druperforatie/formaat 3.4. druvelrandbijzonderheden/normering 3.5. drupapier/coating/gom 3.6. druvelpositie-kenmerken 4. oplaag-gegevens 4.1.ag-goplaag- en bestellingen-cijfers 4.2.ag-geventuele groepen uitgewerkt naar varianten 4.3.ag-gkleurnuances 5. verzending/gebruik/verkochte aantallen 5.1zending/gebruVerzending postwaarden 5.2zending/gebruVerbruik 5.3zending/gebruVerbruik uitgesplitst naar jaren 6. Eerste dag enveloppes 7. Literatuur 1.4 Indeling en omvang: Omschrijving Omvang (A4) Deel I: Algemene Gedeelte 1 Inleiding en Verantwoording 15 2 Postale achtergronden en tarieven 3 Officiële berichten 4. Druktechniek 10 5. Papier, Coating, en Gom 10 6. Perforatie en formaat 5 7. Velrandbedrukking 10 8. Drukkerijen 5 9. Ontwerpers en graveurs 5 10. Notaties en Afkortingen 5 11. Trefwoorden-Registers 5 Deel II: 1. Permanente Uitgiften 1949-1970 Jaar Code Omschrijving Omvang (A4) offset Nieuw Guinea: 1949 A Cijfertype van Krimpen 8 0 1949 B Kon. Juliana en face 8 8 Ned. Nieuw Guinea: 1954 C Paradijsvogels 5 16 1954 D Kon. Juliana en profil 10 1959 E Kroonduif 5 UNTEA: 1962 F UNTEA Hollandia-opdrukken 20 1963 G UNTEA Haarlem-drukken 10 Irian Barat: 1963 H R.I. dieren-serie met Irian Barat + waarde 1 1963 I R.I. producten serie met Irian Barat + waarde 5 1963 J Strijd om Irian 5 1963 K R.I. president Sukarno met Irian Barat + waarde 1 1968 L Bloemen en Dieren 5 1970 M Inheemse Kunst 5 1970 N Vogels 1 Deel II: . 2. Bijzondere Uitgiften 1953-1962, 1968 Jaar Code Omschrijving Omvang (A4) Nieuw Guinea: 1953 BE 01-03 Watersnood 10 Ned. Nieuw Guinea: 1955 BE 04-06 Rode Kruis 5 1956 BE 07-10 Lepra 3 1957 BE 11-14 Kinderzorg 3 1958 BE 15-18 Rode Kruis 3 1959 BE 19 Sterrengebergte 2 1959 BE 20-23 Sociale Zorg 2 1960 BE 24-25 Vluchtelingenjaar 2 1960 BE 26-29 Sociale Zorg 2 1961 BE 30-31 Nieuw Guinea Raad 3 1961 BE 32-35 Sociale Zorg 2 1962 BE 36-39 Veilig Verkeer 10 1962 BE 40 25jaar Huwelijk 2 1962 BE 41-42 Pago Pago 2 1962 BE 43-46 Sociale Zorg 2 Irian Barat: 1968 BE 47-48 Musjawara 2 3. Porten 1956-1970 Ned. Nieuw Guinea: 1956 PA cijfertype van Krimpen 5 Irian Barat 1963 PB R.I. cijfertype met Irian Barat 5 1968 PC 5 Deel II: 4. Internationale Antwoordcoupons 1949-1962 Jaar Code Omschrijving Omvang (A4) Nieuw Guinea: Ned. Nieuw Guinea: 5 Irian Barat: 5 5. Frankeermachines 10 6. Fiscale Zegels 1950- Nieuw Guinea: Ned. Nieuw Guinea: 5 Irian Barat: 5 7. Formulieren 1950- Nieuw Guinea: Ned. Nieuw Guinea: 5 Irian Barat: 5 2. Postale Achtergronden 2.1 Algemene Inleiding over de Postdienst Een inleiding over de postdienst in het algemeen, maar toegespitst op die in Nederlands Nieuw Guinea. Vooral is aandacht geschonken aan de rol die postwaarden in het kader van de postale dienstverlening spelen. 2.1.1. overzicht van de geschiedenis die geleid heeft tot de uitgiften van de diverse postwaarden. 2.1.2. de werkwijze van de PTT in Ned. Indi , Ned. Nieuw Guinea, en Indonesia. 2.1.2. de voorbereidingen bij het tot standkomen van postwaarden: opdrachtgevers, inspraak en adviesorganen, richtlijnen voor de ontwerpers. 2.1.2. de relaties tussen de drukkerijen en de PTT, Directie Zegelwaarden, het Postmuseum, en andere instanties. 2.2. Posttarieven: De frankeerwaarden zijn gebaseerd op de post-tarieven van Nederlandsch Indie van 01-10-47. Pas op 01-07-51 volgde de eerste tariefs-wijziging in de nieuwe politieke constellatie. Ondertussen was [wanneer precies??] net als in Nederland de halve-cent afgeschaft. De diverse waarden beschouwd: 1c braille-zending t/m 1 kg [1c per kilo] na 01-07-51: aanvullingswaarde [t.b.v. buitenlands drukwerk = 6c per 50g] 2c braille-zending 1-2kg na 01-07-51: aanvullingswaarde binnenlandse briefkaart 7c = 5+2 braille-zending binnenlands t/m 1kg, naar Nederland 2c per kg 2 1/2c aanvullingswaarde ten opzichte van de 7 1/2c en 12 1/2c na 01-07-51: geen functie meer 3c binnenlands drukwerk t/m 50g [3c per 50 gr] na 01-07-51: braille-zending t/m 1kg naar overig buitenland 4c buitenlandse drukwerk t/m 50g [4c per 50g] UPU-kleur: groen na 01-07-51: braille-zending 1-2kg 5c binnenlandse briefkaart ook naar Nederland, Ned. Antillen en Suriname na 01-07-51: binnenlands drukwerk t/m 50g [5c per 50g] 7 1/2c locale brief t/m 20g [7 1/2c per 20g] na 01-07-51: geen functie meer 10c interlocale brief t/m 5g na 01-07-51: locale brief t/m 20g [10c per 20g] binnenlandse drukwerk 50-100g 12 1/2c buitenlandse briefkaart UPU-kleur: rood c buitenlandse brief: elke 20g boven de eerste 20g postwissel t/m fl 5.- na 01-07-51: geen functie meer 15c binnenlandse brief 5-20g na 01-07-51: binnenlandse brief; elke 20g boven de eerste 20g luchtpostrecht voor drukwerk per 10g naar Nederland binnenlandse drukwerk 100-150g 20c buitenlandse brief t/m 20g UPU-kleur blauw na 01-07-51: binnenlandse drukwerk 150-200g 25c aantekenrecht inklaringsrecht voor buitenlandse postpakketen na 01-07-51: binnenlandse brief t/m 20g binnenlandse postwissel t/m fl 25.- 30c geen specifieke functie na 01-07-51: buitenlandse brief t/m 20g luchtpostrecht per 5g voor brieven naar Nederland 40c expresserecht na 01-07-51: aantekenrecht inklaringsrecht buitenlandse postpakketten 45c aangetekende brief buitenland t/m 20g na 01-07-51: aangetekend binnenlands drukwerk t/m 50g vervolg tarieven: 50c aanvullingswaarde na 01-07-51: aangetekende locale brief binnenlandse postwissel fl. 25.01 - 50.- 55c geen specifieke functie na 01-07-51: luchtpostbrief t/m 5g naar Nederland 80c binnenlands postpakket t/m 1kg na 01-07-51: geen specifieke functie meer 1.- geen specifieke functie na 01-07-51: binnenlandse postwissel fl. 100.- - 150.- 2.- geen specifieke functie 5.- geen specifieke functie 3. Officiële berichten 3. Officiële berichten algemeen: 3.1. Dienst orders 3.2. Persberichten 3.3. Schrijven Adviseur B.O.P.T.T. 3.4 In welke archieven moeten we zoeken 4. Druktechniek 4.1 Druk in het algemeen: 4.1.1 Wat is Druk?: Afbeelding en tekst van postwaarden worden aangebracht op papier/karton door middel van een procédé dat "druk" heet. Druktechniek maakt het mogelijk om van de originele afbeelding/tekst meer dan één exemplaar, praktisch identieke copieën, te krijgen. Voor het drukproces zijn drie elementen noodzakelijk: - drukvorm
Rondom het eigenlijke drukproces zijn er een aantal handelingen nodig tussen ontwerpen en verzendklaar maken. Het totaal van bewerkingen nodig om postwaarden te kunnen vervaardigen, noemen we "Druktechniek". We maken voor de drukprocessen, naar gelang de manier waarop de afbeelding/tekst zich bevindt op de drukvorm, onderscheid in: - hoogdruk: de afbeelding/tekst steekt boven de drukvorm uit
Van deze drie categorieën drukprocédé's worden de volgende vertegenwoordigers behandeld aangezien ze voor de vervaardiging van de postwaarden van Westelijk Nieuw Guinea zijn gebruikt: hoogdruk: -boekdruk
4.1.2. Drukpersen, drukvormen: De meest eenvoudige drukvorm is een stempel waarop een cijfer of karakter uitsteekt. Plaats het stempel op een stempelkussen dat beinkt is, en druk het stempel af op een stuk papier. Dit is tevens een voorbeeld van hoogdruk. In het algemeen zijn de drukvormen groter en niet zo eenvoudig te hanteren als een stempel. Ze zijn meestal gemonteerd in grote machines welke ervoor zorgen dat drukvorm en papier met elkaar in contact komen, en er ook voor zorgen dat de drukvorm wordt voorzien van genoeg maar niet te veel inkt. De machines, drukpersen geheten, werken (bijna) geheel automatisch, en hebben nog slechts de basisprincipes gemeen met de oude handbediende persen. De oudste drukvormen waren vlak: zogenoemde "platen", en alle handpersen hadden "platen". Toen aan het drukproces de eis werd gesteld dat snel grote oplagen gedrukt moesten kunnen worden, werden de "platen" vervangen door ronde drukvormen: zogenoemde "cylinders". De modere drukpersen gebruiken overwegend cylinders, al of niet opgebouwd uit gebogen "platen", en nog maar zelden vlakke platen. Druk van cylinders heet "rotatiedruk" (latijn: rotatio=draaiing). Rotatiedruk moet niet verward worden met "druk aan de rol" waarbij de pers niet met losse vellen papier doch met een continue papierbaan wordt gevoed. Aan de hand van de papiertoevoer en de drukvormen kunnen we een indeling maken van vier typen drukpersen: papiertoevoer drukvorm 1. vel voor vel vlakke plaat
De compacte aanduidingen "plaatdruk" en "rotatiedruk" worden helaas vaak gelijkgesteld met 1 resp. 4, en kunnen daarom beter zo min mogelijk worden gebruikt. Zelfs in leerboeken over druktechniek wordt de term rotatiedruk gehanteerd als druk aan de rol bedoeld wordt. Daar komt nog bij dat "plaatdruk" in het Nederlandse spraakgebruik ook gebruikt wordt voor een vorm van diepdruk! 4.1.3. Drukrichting: Bij druk van cylinders komt één kant van het uiteindelijke beeld eerder in aanraking met de drukvorm. Terwijl de inkt opdroogt, wordt de afstand tussen het net bedrukte papier en de drukvorm snel groter. De richting welke tegengesteld is aan die waarheen het papier zich van de cylinder afbeweegt noemen we de drukrichting. Ten opzichte van de leesbare druk is de drukrichtingskant de kant die het laatst inkt ontving. Door effecten van de drukinkt tijdens de opdroging kunnen we achteraf vaststellen wat de drukrichting is geweest. Per procédé echter verschillen de effecten zeer sterk. Bij druk van een vlakke plaat vindt het contact tussen papier en drukvorm overal op hetzelfde moment plaats, kunnen we dus niet over een echte "drukrichting" spreken, maar wel over de richting waarheen het papier zich beweegt. Als ook hier effecten optreden waaraan we een bepaalde richting kunnen aflezen, noemen we de "drukrichting" de richting tegengesteld aan die waarheen het papier zich beweegt. Bij de afzonderlijke drukprocédé's zullen we de "drukrichting" voorzover die zich laat vaststellen uitvoerig bespreken. 4.1.4 Rasters Onder een raster verstaat men in de druktechniek een "glasplaat" of folie met een zeer fijn lijnennet om een beeld in punten op te delen. De glasrasters waarin met de allerfijnste precisie lijnen van gelijke dikte en diepte gegraveerd zijn, zijn niet alleen zeer kostbaar maar ook zeer breekbaar en gevoelig voor krassen door stof. Daarom worden fotografische rasters d.w.z. copieën op glas of op folie gebruikt. Bij boekdruk en offset beoogt de rastering van het beeld de verschillende toonwaarden van een halftoon in druk weer te geven. Bij rasterdiepdruk dient het raster niet het verbeteren van de beeldkwaliteit maar is uitsluitend nodig vanwege eigenaardigheden van het drukprocédé (zie 4.4.1). Als raster wordt meestal een kruisraster gebruikt dat bestaat uit twee elkaar loodrecht snijdende scharen van evenwijdige lijnen met onderling gelijke afstand. De rasterlijnen zijn overal even breed, de rasterpunten zijn in het algemeen driemaal zo breed als de lijnen, en maken met de loodlijn meestal een hoek van 45 resp. 135 graden. Bij de offsetzegels worden rasters wat betreft Nederland en Overzeesche Gebeiedsdelen pas in 1957 ingevoerd, bij de zegels in rasterdiepdruk zijn ze altijd gebruikt. Bij meerkleurendruk worden voor rasterdiepdruk gelijke hoeken van het raster voor alle cylinders aangehouden. Bij offset echter zijn de hoeken van de verschillende cylinders meestal 15 graden ten opzichte van elkaar gedraaid. We kunnen grove en fijne rasters van elkaar onderscheiden als we het aantal lijnen (of punten) per cm langs de rasterlijn meten. Er zijn twee methoden: - directe meting langs de rasterlijn
In beide gevallen is een sterke loupe nodig (minstens 8x) met een schaalverdeling in (halve) millimeters. We tellen niet over de volle 1 cm, bij rasterdiepdruk en plaatdruk is dat voor de meeste zegels ook nauwelijks te doen, en beperken we ons tot 1 of 2 1/2mm. We vinden dan de aantallen punten (of fractie ervan) zoals aangegeven in de volgende tabel: direct indirect 1 2 1/2 1 2 1/2 R60 6 15 4.2 10.6 67 1/2 6.7 16.9 4.8 11.9 70 7. 17.5 5.0 12.3 72 1/2 7.2 18.1 5.1 12.6 80 8. 20. 5.7 14.0 90 9. 22.5 6.4 16.0 100 10. 25. 7.1 17.6 105 10.5 26.2 7.4 18.6 125 12.5 31.2 8.8 22.0 Voor Nederlands Nieuw Guinea en UNTEA is alleen raster R80 van belang voor Irian Barat zowel R80 als R100. Bij meerkleuren offset is meestal slechts de directe meting mogelijk vanwege de van 45 graden afwijkende hoek. Dat levert mits de kleuren uit elkaar gehouden kunnen worden weinig problemen op.Bij de offsetzegels wordt lang niet altijd een raster gebruikt, en als het gebruikt is dan slechts vaak voor een bepaald gedeelte van het zegelbeeld. We vinden de volgende rastermaten resp. van 45 graden afwijkende hoeken: 4.2 Plaatdruk Plaatdruk vinden we voor Westelijk Nieuw Guinea alleen bij de hoge waarden Juliana "en face": 1, 2, en 5 gld. 4.3 Offsetdruk Offsetdruk vinden bij enige emissies van Nederlands Nieuw Guinea vanaf 1958. 1958 Rode Kruis
4.4 Rasterdiepdruk 4.4.1 Inleiding rasterdiepdruk: Rasterdiepdruk heeft zich geleidelijk ontwikkeld uit "plaatdruk". De klassieke diepdruk van vlakke drukvormen was niet geschikt voor het bedrukken van textiel in schier eindeloze banen. In 1783 wordt in Engeland patent gevraagd voor een drukpers met koperen cylinders. In plaats van het inktvrij wrijven van de vlakke plaat kwam een mes - de rakel - waarmee op de niet-gegraveerde plaatsen de drukinkt weggestreken kon worden. Dat kon omdat de drukinkt die nodig was voor het bedrukken van katoen dun genoeg was. Zo was er toen in zekere zin al sprake van "rakeldiepdruk", echter de drukvorm moest nog steeds gegraveerd worden. Voor de katoendrukkerijen was het te tijdrovend en te kostbaar. De ontwikkeling van de fotografie bracht echter uitkomst. In 1832 ontdekte Sukov de looiende werking van licht op chroomgelatine (gelatine+kaliumbichromaat). Fox Talbot maaakte in het midden van de negentiende eeuw diepgeëtste drukvormen: "heliogravures" met behulp van chroomgelatine, en hij gebruikte of een gaas of strooide harspoeder op de drukvorm en brandde het erin om een "rastereffect" te verkrijgen. Karel Klic paste in 1878 zowel de fotografie, als chroomgelatine en harspoeder toe, en gebruikte zijn procédé, met vlakke drukvormen, voor zowel textiel als papier. Foster vervaardigde in 1893 "rakeldiepdruk" persen voor druk op papier, en in 1895 wordt de eerste "rakeldiepdruk" drukkerij opgericht: Rembrandt Intaglio Ptg Co Ltd, in Lancaster. De eerste "rakeldiepdruk" pers met druk aan de rol werd in 1901 door Wood vervaardigd. In 1903 was de drukkerij van F.A. Bruckmann te Munchen de eerste in Duitsland welke "rakeldiepdruk" gebruikte. Naast alle geheimzinnigheid rondom het nieuwe procédé, en de vele belangentegenstellingen bleven er nog enkele technische problemen. Om te verhinderen dat de rakel alle inkt van de drukvorm afveegde, was iets als een raster nodig dat de inkt vasthield. Het greinen van de drukvorm met behulp van hars- of asfalt-poeder was echter niet de beste oplossing. In 1899 ontdekte E. Rolffs in Siegburg, bij Bonn, het nut van een kruisraster voor de katoendruk en bij toeval ook de goede resultaten bij het bedrukken van papier. In 1906 werd de "Deutsche Photogravur AG" opgericht in Siegburg. Chroomgelatine op een vlakke plaat was niet zo moeilijk, echter hoe de gelatine gelijkmatig om een cylinder te krijgen? A. Nefgen introduceerde in 1906 het gebruik van pigmentpapier (papier met een laag chroomgelatine), dat overigens Klic in 1898 al had uitgevonden om de gelatine gelijkmatig op de cylinder te krijgen. In 1909 konden Rolffs en Nefgen een 3-kleuren rasterdiepdrukpers in gebruik nemen. Voor illustratie-druk: affiches en prentbriefkaarten kwam de rasterdiepdruk volop in gebruik. Echter slechts voor de afbeelding, voor de letters werd nog boekdruk gebruikt. Nefgen vond in 1910 een procédé uit om zowel afbeelding als tekst in rasterdiepdruk te drukken en noemde dit "Rotogravur". In het zelfde jaar verscheen de Paas-editie van de "Freiburger Zeitung" met illustraties in rasterdiepdruk. In 1911 hadden de "Deutsche Photogravure AG" en Johannisberg Machinefabrik te Geisenheim een drukpers geconstrueerd welke papier gelijktijdig tweezijdig bedrukte. In de jaren erop werden tussen diverse drukkerijen en de "Deutsche Photogravur AG" licentiecontracten gesloten. Daaronder een in 1912 met A.W. Frentzen die in 1913 de Nederlandse Rotogravure Maatschappij te Leiden oprichtte. Het eerste project van de N.R.M. was het geillustreerde weekblad "Panorama" dat op 7 Juli 1913 verscheen. De reeds genoemde drukkerij Bruckmann te Munchen zou de eerste postzegels in rasterdiepdruk vervaardigen voor het Koninkrijk Beieren, in 1914. De Beierse zegels hadden een kruisraster en waren gedrukt met een Wood reel-fed drukpers. Rond 1920 werkten de Nederlandse Rotogravure Maatschappij en de Engelse zegeldrukkerij Harrison and Sons Ltd nauw samen, de Nederlandse Rotogravure Maatschappij hielp de Engelsen met het van de grond doen komen van de rasterdiepdruk-afdeling. Met mogelijke contracten voor het drukken van postzegels in het vooruitzicht voor zowel Egypte als Zuid Afrika werden "proeven van bekwaamheid" vervaardigd door de Nedelrandse Rotogravure Maatschappij. Slechts met Egypte werd een contract afgesloten. De emissie 1923 met de beeltenis van Koning Fuad werd grotendeels door de Nederlandse Rotogravure Maatschappij gedrukt, de rest door Harrison and Sons, Hayes. In 1924 werden de eerste Nederlandse zegels in rasterdiepdruk vervaardigd door Joh. Enschedé en Zonen : de emissie "Veth". In het korte historische overzicht duiken een aantal synoniemen op: - rakeldiepdruk ook te gebruiken als er geen raster is
Verder worden nog gebruikt: - koperdiepdruk
De rasterpunten van een kruis-raster zijn bij rasterdiepdruk gelijk van oppervlak, echter kunnen verschillend diep geetst zijn. De rasterpunten bij offset- of boekdruk moeten om hun effect te bereiken verschillend van oppervlak zijn [zie 4.5] en worden verkregen door het zogenoemde "autotypie" procédé van G. Meisenbach [1841-1912]. Een neveneffect van het verschillend diep geetst zijn bij rasterdiepdruk is dat bij slijtage van de drukvorm de lichte plaatsen sneller onherstelbaar versleten zullen zijn. Zijn van een afbeelding alle rasterpunten effen diep geetst dan zal de slijtage gelijkmatig zijn, echter is het halftooneffect weg omdat immers alle rasterpunten een even groot oppervlak moeten hebben om dezelfde diepte te hebben. Met andere woorden het toepassen van een autotypie raster! Autotypische rasterdiepdruk is bij de Nederlandse zegels slechts toegepast voor de Juliana Regina emissie van 1969, en wel gecombineerd met rasterloze lijnen resp. voorgerasterde, niet-autotypische onderdelen van de tekening. De eigenlijke druk: Rasterdiepdruk is een diepdrukprocédé d.w.z. dat de drukkende delen verdiept in de drukvorm liggen. De verdiepingen in de drukvorm komen door etsing tot stand en worden bij het beinkten gevuld met inkt, waarna een soepel metalen mes: rakel de overtollige inkt wegstrijkt. De geetste cylinder wordt in de pers gemonteerd, en daarna wordt de pers in beweging gezet.Terwijl de cylindervormige drukvorm draait, en vanuit de inktbak inkt opneemt en de rakel zijdelings heen en weer beweegt, gaat de papierbaan tussen de drukcylinder en een tegendrukcylinder door en neemt het papier de dunvloeibare inkt op uit de verdiepingen. De inkt droogt op terwijl de papierbaan zich verwijdertvan de drukcylinder. Dit proces wordt versneld door de papierbaan door een droogwerk te voeren dat tevens dient om de giftige dampen uit de inkt af te voeren. Het drukresultaat is sterk afhankelijk behalve van de grootte van het raster en de diepte van de etsing ook van de viscositeit van de inkt, de hardheid, absorptie en zuigkracht van het papier, de druksnelheid, en de afstelling van de tegendrukcylinder. De inkt moet dun vloeibaar zijn om: 1. het rakelen grondig te laten gebeuren
Dunvloeibaarheid en snelle droging worden bereikt door het oplossen van het pigment in een snel verdampend oplosmiddel. Bij gebruik van een kruisraster zijn de rasterputjes in principe overal even groot doch verschillend van diepte. Waar de rasterputjes ondiep worden is de druk lichter en kunnen de rasterpunten er uit zien als "lege" cirkels in plaats van als gevulde vierkantjes, omdat in het rasterputje een holle meniscus aanwezig is, d.w.z. de inkt staat hoog aan de randen en in het midden is nauwelijks meer inkt aanwezig. Bij sterke beinkting kan dan ook nog een "negatief" effect optreden dat de "lege" cirkels aan een sluiten en zo de lijnen van het raster gekleurd worden in plaats van de punten. Uitrasterings- en uitvloeiingsverschijnselen spelen een belangrijke rol bij het identificeren van oplagen d.w.z. bij het kunnen vaststellen of een zegel afkomstig is van een bepaalde (deel)oplage. Het papier moeten tijdens de druk het oppervlak van de drukvorm goed volgen om de inkt gelijkmatig uit de verdiepingen te kunnen opnemen. Het papier mag dus niet te hard zijn en te stijf zijn. De zuigkracht moet voldoende zijn om de inkt uit de verdiepingen te krijgen, en de absorptie niet te groot dat de inkt diep in het papier doordringt. Gesatineerd of gecoat papier geeft een beter drukresultaat dan "gewoon" papier. Als de tegendrukcylinder het papier stevig aandrukt bevordert dat de inktopname, een te grote druksnelheid gaat de goede inktopname weer tegen. Hoe groter de druksnelheid is bij een vaste droogtijd, hoe verder de druk al van de drukvorm af is voordat ze gedroogd is, wat belangrijk kan zijn voor verdere bewerkingen ( b.v. bij meerkleurendruk ). Drukrichting: 4.5 Boekdruk ten behoeve van opdrukken Boekdruk is een hoogdruk-techniek. De drukkende, te beinkten delen steken boven de drukvorm uit. De boekdruk zoals die voor Nederlandse postwaarden is gebruikt is altijd van vlakke platen geschied. Cylinders kunnen van vlakke platen gemaakt worden door een zogenoemde matrijs, van buigzaam materiaal te maken waarin de drukkende delen negatief worden uitgeperst. De matrijs wordt dan tot cylinder gespannen en met lood begoten. De [stype] loden [halve] vorm is weer positief, echter in tegenstellling tot de oorspronkelijke plaat (half-)rond en kan op een cylinder in een pers gemonteerd worden. Rotatiepersen voor boekdruk zijn voornamelijk voor krantendruk in gebruik genomen, echter in sommige landen zijn en worden er postwaarden mee gedrukt: Duitsland (sinds 1911), Engeland (sinds 1910), Frankrijk (sinds 1922). Boekdruk is voor postwaarden van West Nieuw Guinea alleen gebruikt ten behoeve van opdrukken: 1953 Watersnood Landsdrukkerij, Hollandia
5. Papier, Coating, en Gom 5.1 Papier: Papier wordt gemaakt door bepaalde vezelhoudende stoffen te koken met loog, ze te malen, er lijm aan toe te voegen, en vervolgens in een dunne laag uit te spreiden, te laten uitlekken en drogen. Als grondstoffen werden lompen, linnen en katoen gebruikt. Toen ook houtcelstof (stro, houtslijp) gebruikt ging worden moest ook sulfiet meegekookt worden, en werden er allerlei vulstoffen toegevoegd. De grondstoffen voor het postzegelpapier moeten houtvrij zijn omdat anders het papier snel geel wordt en veroudert, doch kunnen verder van alles zijn: houtcelstof, katoenen of linnen vezels. Voor wit papier wordt de celstof gebleekt, voor pakpapier o.a. niet. Als lompen gebruikt worden en het textiel was gekleurd dan moeten de lompen eerst gebleekt worden. In moeilijke economische tijden zoals tijdens en kort na wereldoorlogen werd niet zo nauw gekeken. Uit 1919 is papier bekend met rode, blauwe, zwarte en bruine vezels. In 1945 vinden we deze gekleurde vezels weer bij de postwaardestukken (briefkaarten o.a.). In enkele landen wordt het toevoegen van gekleurde vezels gebruikt voor de bescherming tegen namaak van postzegels. In Zwitserland werden tot in de 70-er jaren de zegels op niet fosforescent papier voorzien van zwarte, blauwe en rode vezels, de fosforescente zegels van violette vezels. De zegels die Courvoisier S.A. La Chaux de Fonds voor andere landen drukken hebben alle groen met bruine vezels. In de 50-er jaren werden de grondstoffen weliswaar gebleekt maar ze bevatten ook "witmakers". Aanvankelijk onopzettelijk vermoedelijk via het textiel, later zeer bewust eraan toegevoegd om het papier witter te doen schijnen. Onder UV-licht worden de "witmakers" goed zichtbaar. De papierkwaliteit, volgens aan te geven kriteria, komt bij de afzonderlijke emissies nog ter sprake. Alle zegels van Nederland en Overzee zijn gedrukt op machinaal vervaardigd papier [behalve emissie 1852 van Nederland]. De papierpulp kan in de machine gelijkmatiger over de zeef worden verdeeld, de wateronttrekking kan beter geregeld worden, waardoor er een constante kwaliteit optreedt die voor het drukken in grote oplagen noodzakelijk is. Machinaal vervaardigd papier is goedkoper en sneller in grote hoeveelheden te leveren. Het papier dat de machine uitkomt heeft een breedte van circa 1m en een lengte van circa 3000m, en wordt tot rollen opgerold. Voordat het papier door de postzegel-drukker bedrukt kan worden, vinden nog onder eer de volgende stappen plaats: - het coaten,
Tot 1957 zijn de papierleveranciers, op enkele uitzonderingen na, onbekend en is het papier ongecoat. Voor de langlopende frankeerzegels "van Krimpen" en "en face", en de eerste oplagen van "en profil" en "paradijsvogels" werd het zogenoemde PTT-diepdruk-papier gebruikt, alsmede voor de bijzondere uitgiften: 1955 Rode Kruis, 1956 Lepra, en 1957 Kinderzorg. Vanaf het begin de 50-er jaren werd, voornamelijk voor de Overzeesche Gebieden, papier van Engels fabrikaat gebruikt. Aanvankelijk zonder coating in later jaren gecoat. Dit Engelse gecoate papier, dat meestal werd aangeduid als "gecoucheerd" papier werd voor zowel rasterdiepdruk als voor offset gebruikt: 1960 Sociale Zorg IIIb [offset] 1961 Sociale Zorg IIId [offset] 1961 Nieuw Guinea Raad IIId [offset] 1962 Veilig Verkeer IIId [rasterdiepdruk] 1962 Jubileum IIIb en IIId [rasterdiepdruk] 1962 Pago Pago IIIb en IIId [rasterdiepdruk] Daarnaast werd sinds 1958 ook ongecoat zogenoemd "Profes" papier gebruikt: 1958 Rode Kruis [offset] 1959 Sterrengebergte [rasterdiepdruk] 1959 Sociale Zorg [rasterdiepdruk] 1960 Vluchtelingen [rasterdiepdruk] en verder alle langlopende gebruiksseries: en Profil, Kroonduif, Paradijsvogel, in de periode 1958-62. Inmiddels was gecoat papier van Nederlands fabrikaat in de plaats gekomen van het Engelse gecoate papier. Dit papier is ook wel bekend als Gelders machine-coated of als Violino. De laatste aanduiding is minder gelukkig omdat Violino, naar de fabrikant Viol [uit de van Gelder groep] slechts een fabrieksnaam is, en geen soortnaam. De in de paragraaf over UV-reactie te introduceren notaties zijn daarom bruikbaarder. Gelders Machine-Coated papier vinden we bij: 1962 Sociale Zorg
5.1.1. Papierrichting: Tijdens de papieraanmaak stroomt de nog vloeibare papierpulp over de zeef van de papiermachine, en voegen de vezels zich in de richting waarin de pulp zich beweegt: de papierrichting. Dit is bij machinaal vervaardigd papier in tegenstelling tot handgeschept papier waar de vezels niet in een bepaalde richting zijn gedwongen. Onder de loupe zijn de vezels (of opengevallen ruimtes) goed te zien aan de "zeefzijde" van het papier. De papierrichting is meestal op deze wijze te bepalen. Een iets lastiger methode komt in de paragraaf over "Doorzicht" ter sprake waarbij gebruik wordt gemaakt van te herkennen weefpatronen van de zeef. Eenvoudig is ook de wijze waarop papier omkrult: bij vochtopname (of afgifte) zal de dikte van de vezels toe (of af) nemen, en omdat de vezels gericht zijn zal dit overwegend in de richting dwars op de papierrichting gebeuren ==> het papier gaat krullen en het zegel vormt een "koker" waarvan de lengteas evenwijdig loopt met de papierrichting. De papierrichting bij zegels van West Nieuw Guinea is overwegend in de "lengte-richting" van de zegels. De enkele uitzonderingen zijn: 1959 Sterrengebergte, 1959 Sociale Zorg, 1961 NG-raad, 1962 Veilig Verkeer [2e druk], en 1962 Jubileum. Bij de langlopende frankeerzegels hebben de oplagen van juli 1962 de papierrichting dwars. [F. Bender heeft de 10, 45, en 55c onoverdrukt, ik de 10, 15 en 17c. Zeer waarschijnlijk via de filatelisten-loketten in Nederland verspreid] 5.1.2 Papiergewicht en -dikte: Papier heeft zowel een dikte als een gewicht. De dikte van postzegelpapier varieert van 0.06 tot 0.15 mm, het gewicht wordt meestal uitgedrukt in gram per m2 en ligt voor postzegelpapier tussen de 60 en 120 gr/m2. Vergelijk met enkele andere soorten: bijbelpapier 30gr/m2
Er is geen een-eenduidig verband tussen het gewicht en de dikte. Papier van gelijk gewicht kan verschillend dik zijn afhankelijk van de "opdikking", van de samenstelling, de toevoeging van vulstoffen, de maling en het satineren. Espartocelstof bijvoorbeeld bevordert de "opdikking", eveneens een grove maling van de vezels dat doet. Extreme combinaties van zowel dun als licht resp. dik als zwaar papier vallen extra op. Twee andere papiereigenschappen beinvloeden sterk het idee van met dik of dun papier te doen te hebben: - gladheid in een aantal gevallen is de zeefafdruk niet alleen
zichtbaar doch ook voelbaar
5.1.3 Doorzicht: Tijdens de machinale papierfabricage gaat de nog natte papierbrei over de zeef. De weefselstructuur van de zeef is vaak, als afdruk in het papier, nog goed te zien, ondanks pogingen van de fabrikanten om dit tegen te gaan. Deze afdruk bevindt zich aan de onderzijde van het papier wat in het algemeen overeenkomt met de gomzijde bij postzegels. De papierbrei gaat bovendien nog onder cylinders/walsen door met de bedoeling om de bovenzijde glad eventueel glanzend te maken, of om een watermerk in het papier aan te brengen. De structuur van deze cylinders is soms als afdruk aan de bovenzijde van het papier waar te nemen. We kunnen de verschillende weefselstructuren op twee wijzen benaderen: De eerste benadering: doorzicht We houden het papier, met de gomzijde naar ons toe, tegen het licht en kijken er dwars doorheen. In het algemeen is alleen de afdruk van de zeef en het watermerk in doorzicht te zien. De afdrukken van de zeef zijn in 2 groepen onder te verdelen: a. 2 stelsels evenwijdige lijnen, diagonaal lopend b. 2 stelsels evenwijdige lijnen, resp. horizontaal en verticaal lopend N.B. de aanduidingen horizontaal en verticaal gebruiken we verder als identiek met resp. dwars op de papierrichting en met de papierrichting mee. De tweede benadering: Opzicht Met doorzichten waren we bezig in het 2-dimensionale vlak. Als sommige zeefdraden dikker zijn dan andere is dat in doorzicht te zien. Dat deze dikkere draden ook een andere dieptewerking in het papier geven, is duidelijk en om de dieptewerking te kunnen zien moeten we het papier in "opzicht" bekijken: d.w.z. schuin tegen het papier, aan de gomzijde, aan kijken met verschillen in lichtval en het zegel, in het vlak van het zegel, draaiend. Dan blijken nog andere karakteristieken van de zeef te voorschijn te komen. Als we uitgaan van de zeef met horizontale en verticale draden zullen op bepaalde plaatsen de verticale draden in de zeef boven de horizontale liggen. We geven deze plaatsen in een schematische tekening aan met een X, en de plaatsen waar de verticale draden onder de horizontale liggen met een -. Verbinden we in de tekening de X-en met lijnen dan kunnen we 2 of meer stelsels diagonale lijnen constateren. Bij "opzicht", met de juiste lichtval, zal ons oog een aantal "verdiepingen" in het papier waarnemen en deze onderling verbinden. De diagonalen uit de schematische tekening worden zichtbaar op het papier! X--X--X--X--X--X--X-- -X--X--X--X--X--X--X- --X--X--X--X--X--X--X alpha= -59.04 graden X--X--X--X--X--X--X-- diagonaal dichtheid: 12 per cm -X--X--X--X--X--X--X- --X--X--X--X--X--X--X beta= 73.30 graden X--X--X--X--X--X--X-- diagonaal dichtheid: 21 per cm -X--X--X--X--X--X--X- --X--X--X--X--X--X--X gamma= 39.80 graden X--X--X--X--X--X--X-- diagonaal dichtheid: 16 per cm -X--X--X--X--X--X--X- De diagonalen waargenomen aan de onderzijde van het papier geven ons extra informatie over de weefselstructuur van de zeef. In het spraakgebruik vatten we de resultaten van beide wijze van het papier bestuderen samen onder "papierdoorzicht". Watermerken komen bij zegels van West Nieuw Guinea niet voor. Als combinatie van zeef met watermerk onderscheiden we 4 groepen papierdoorzicht: I:b. 2 stelsediagonale lijnen, geen watermerk II:. 2 stelsediagonale lijnen, wel watermerk III: hor.+vert.lijnen, geen watermerk IV:: hor.+verhor.+vert. lijnen, wel watermerk De notaties I, II, III, en IV worden voortaan gebruikt, zo nodig onder toevoeging van letters of symbolen. De beschrijving van de stelsels lijnen/diagonalen in het platte vlak ligt vast als we de hoeken met de dwarsrichting, en de dichtheden, d.w.z. de aantallen lijnen per cm, hebben gemeten. Eventueel voorkomende variaties in dikte van de lijnen/diagonalen zouden ook nog beschreven kunnen worden. Als de "zeefzijde" niet de gomzijde van het zegel is doch de beeldzijde dan worden alle codes voorzien van een: ', bijvoorbeeld: IIIb wordt 'IIIb. Doorzicht I: De diagonalen maken een hoek van resp circa -60 en +60 graden met de dwarsrichting. Aangezien de dichtheid van beide diagonalen 18/cm is en de hoeken tegengesteld zijn, zijn de 2 stelsels diagonalen symmetrisch. Vaak nemen we "korte verticale streepjes" waar. Dit streepjes effect kan verraderlijk zijn omdat het ook voor kan komen bij III. Bij III echter komt symmetrie hoogst zelden voor, en zo ze voorkomt zijn de hoeken van de diagonalen anders. Doorzicht III: De verticale lijnen lopen echt verticaal dus maken een hoek van 90 graden. De horizontale lijnen hebben meestal een flauwe helling (+/- 10 graden), waarbij we als de lijnen van links naar rechts aflopen een "r" zouden kunnen toevoegen, als ze oplopen een "l", en als ze niet waarneembaar op of aflopen een "h". Vaak is de helling over de breedte van een papierbaan gelijk, soms echter vinden we op een vel naast elkaar "l", "h", en "r"! De dichtheid van de verticale lijnen varieert sterk: 24-42, die van de horizontale lijnen minder: 18-22 In "opzicht" vinden we erg veel variatie, vooral bij papier sinds 1971. Voor die tijd kende doorzicht III praktisch gesproken slechts 1 weefpatroon met 3 stelsels diagonalen waarvan er 2 duidelijk doorkwamen. Bij dichtheden (verticale/horizontale lijnen) van 30 resp. 18 horen diagonalen met hoeken: -60, 73, en 40 graden, en met diagonaaldichtheden van 12, 21, 16. Ze komen voor al of niet gespiegeld ten opzichte van de papierrichting. De diagonaal van 40 graden komt meestal niet door. Notaties: IIIb= -60, 73 graden bij 30/18
Een diagonaal van -60 wil zeggen diagonaal van links boven naar rechts onder! Bij dichtheden van 24 resp 20 hebben de diagonalen de hoeken: -50, 67, en 31, en diagonaaldichtheden van 10, 17, 16. Als de diagonalen met hoeken van -50 en 67 (of de gespiegelden) goed doorkomen gebruiken we eveneens de notatie IIIb en IIId. Een apart variant van IIId is IIIds: .... IIIb, en IIId, en IIIds hebben duidelijk a-symmetrische diagonalen. Daardoor onderscheiden ze zich altijd zeer duidelijk van I. Tot in de 50-er jaren zijn de horizontale lijnen, en de diagonalen voornamelijk aan de gomzijde zichtbaar. Zodra er een coating aangebracht werd, werd hiervoor de zeefzijde gekozen. Het voorkomen van de papierdoorzicht bij West Nieuw Guinea: IV:: na 1940 nog maar incidenteel, niet bij West Nieuw Guinea zegels, wel bij de Aerogrammen III: bijna alle postwaarden van West Nieuw Guinea 5.2 Coating: 5.2.1 Algemeen: Bij het bedrukken van het papier, dringt de drukinkt enigszins in het papier, zowel in de breedte als in de diepte. Extreem duidelijk is dat bij vloeipapier, een druppel inkt veroorzaakt een grote vlek. Bij gewoon papier heeft de duidelijkheid en de expressie van de druk te lijden onder de grote absorptie van de inkt in het papier. De inkt dringt beter in de poriën tussen de vezels door, er is meer inkt nodig en de kans op doorschijn van de druk naar de achterkant wordt groter. Om dit tegen te gaan wordt het papieroppervlak bewerkt. Door satineren (gladmaken door het papier onder druk tussen walsen door te laten gaan) wordt de ergste absorptie verminderd. Een beter effect bereikt als op het papieroppervlak een laag van kaoline of chinese klei wordt gesmeerd. 5.2.2. Glans-diagonalen: In principe hetzelfde als wat we aan de onderzijde van het papier in "opzicht" waarnemen, doch nu aan de bovenzijde van het papier. De informatie die we uit deze diagonalen kunnen halen is in het algemeen niet te verbinden met informatie uit "doorzicht". Ter onderscheiding van de "zeefdiagonalen" waargenomen aan de onderzijde (meestal gomzijde) noemen we deze "glansdiagonalen". De "glansdiagonalen" komen bij West Nieuw Guinea niet voor. Bij het bewerken van het papieroppervlak kunnen walsen gebruikt worden met een bepaald profiel dat een indruk achterlaat op het papier. Het zijn meestal stelsels van elkaar onder 90 graden kruisende lijnen. De diagonalen worden genoteerd met de hoek die ze maken met de dwars-richting van het papier. Het is bijna uitsluitend papier met een coating waarbij we ook glans-diagonalen aantreffen. Glans-diagonalen komen bij de West Nieuw Guinea zegels niet voor. 5.2.3 Toevoegingen aan de coating: Behalve ten behoeve van het verbeteren van de drukkwaliteit worden coatings gebruikt als dragers van andere substanties: a. toevoeging van "witmakers" (fluorescente stoffen) om het papier een witter uiterlijk te geven b. toevoeging van "luminescentie" (fluorescente of fosforescente stoffen) in het kader van de post-mechanisatie [niet relevant voor West Nieuw Guinea]. Onder de UV-lamp zijn de toegevoegde substanties goed te onderscheiden. De voor Nederlandse en Overzeese zegels karakteristieke coatings op basis van de UV-reactie worden genoemd. 5.3. UV-reactie: 5.3.1 Algemeen Luminescentie Al heel lang wordt de kwartslamp gebruikt om verschillende oplagen van postzegels naar papier te kunnen onderscheiden, en ook om reparaties waarbij stukjes papier (bijvoorbeeld perforatietanden) werden aangezet of vervangen te kunnen ontdekken. Toen ten behoeve van de postmechanisatie aan het papier stoffen werden toegevoegd die omdat ze reageren onder UV voor detectie konden worden gebruikt, kwam het gebruik van UV-lampen meer onder de filatelisten. 5.3.2 Fluorescentie Het fluorescente papier dat in de Bondsrepubliek in 1958 werd geintroduceerd kan eenvoudig met een kwartsglas en een zaklantaarn worden aangetoond, de experimenten van de Engelse PTT sinds 1957 waren wat gecompliceerder. 5.3.3 Fosforescentie Voor de Engelse "fosfors" is een lamp met een golflengte van 2537 a ngstrom nodig. Voor de zogenoemd "Gouda" zegels van 1962 was het kwartsglas net als bij de Duitse zegels voldoende. En ook de fosforzegels van 1967 konden ermee worden aangetoond. 5.3.4 Witmakers Intussen was het de verzamelaars al opgevallen dat papier van voor 1955 geen reactie onder UV vertoonde, terwijl vaak bij papier van na 1955 een "witte" reactie van verschillende intensiteit kon worden aangetroffen. De grove aanduidingen die door de filatelisten aan deze contrasterende papier-verschillen werden toegekend: "dof", "wit", of in de Angelsaksische wereld "Inert", "Bright", of "Hibrite", bleken al gauw onvoldoende nauwkeurig, zeker als UV van 2537 ngstrom gebezigd was. De UV-reactie van het papier zelf is niet altijd egaal, daar we te maken hebben met (textiel) vezels welke door een "witmaker" sterk contrasteren met hun omgeving. We kunnen 3 groepen onderscheiden: D:I: inert, d.w.z. niet oplichtend, geelachtig => Dg I: inert, d.w.z. niet oplichtend, roodachtig => Dr V:I: inert, d.w.z. niet oplichtend, maar met wit-oplichtende, sterk contrasterende vezels die in varierende aantallen per cm2 voorkomen. geelachtige achtergrond: 0-5/cm2 => V0 5-20/cm2 => V1 20-80/cm2 => V2 >>80/cm2 => V3 roodachtige achtergrond: 0-5/cm2 => V0r 5-20/cm2 => V1r 20-80/cm2 => V2r Bij V3 is niet meer uit te maken of de achtergrond geelachtig of roodachtig is. W:I: wit-oplichtend papier, al of niet met er aan toegevoegde wit-reagerende vezels 5.3.5 Coating Allereerst moeten we namelijk de UV-reactie van "coating" en het eigenlijke papier scheiden: a. voorzijde van het zegel ongecoat b. voorzijde van het zegel gecoat c. achterzijde van het zegel Bij ongecoat papier is de reactie van voor- en achterzijde gelijk. Gom kan enigszins verstorend werken. De UV-reactie van de coating bij zegels van Nederland en Overzee is egaal: a. inert, d.w.z. niet oplichtend, roodachtige glans => Cr b. fel wit oplichtend, niet na-lichtend => Cw 5.3.6 Inkt 5.3.7 Samenvatting We kunnen een zekere chronologische indeling maken: D -58 f niCr t e1955-61 V 1958-67, incidenteel later niCw t e1961-71, incidenteel later waarbij we er rekening mee moeten houden dat de "witmakers" zowel de "egale" als die in de "vezels" chemisch afgebroken worden en hun effect onder UV zullen verliezen. Dit is ook het geval met de witmakers in de coatings. Een tweede effect dat de beoordeling van het papier sterk kan beinvloeden is de afgiften van "witmakers" uit ander papier aan de zegels bijvoorbeeld vanuit de enveloppe. Bij het afweken van zegels kan dit gebeurd zijn voor men er erg in heeft, en bij reeds afgeweekte zegels zijn het kwaad vaak al geschied zijn. Hier blijkt het belang van de "vezels": Dg of Dr kan W (egaal zonder vezels) worden echter nooit V! Combinaties van coating, doorzicht en UV-reactie: UV D Vo V1 V2 V3 Vr Dr W Coating Doorzicht -- III x x x x - x x - -- IV x x x x x x x - Cr III x x x x - - - - Cw III - - - x - - - x W komt niet voor bij papier met watermerk, en slechts in combinatie met een coating. - 1Engels gecoat papier dat onder de UV rose oplicht, het papier zelf licht niet op of bevat lichtgevende vezels: 1960 Sociale Zorg IIIb 1961 Sociale Zorg IIId 1961 Nieuw Guinea Raad IIId 1962 Veilig Verkeer IIId 1962 Jubileum IIIb en IIId 1962 Pago Pago IIIb en IIId - 1Gelders Machine Coated papier ofwel Violino, dat onder de UV helder wit oplicht, zowel de coating als het papier: 1962 Sociale Zorg. - 1Gecoat papier van onbekend fabrikaat, dat onder de UV helder wit oplicht, zowel de coating als het papier: 1968 Irian Barat 5.4 Gom: 5.4.1 Algemeen: 5.4.2 Gomindeling: Een indeling van de gomsoorten naar chemische samenstelling lijkt de enige juiste, echter in de praktijk komt het niet voor dat filatelisten in staat zijn de chemische samenstelling van de gom te bepalen. Zonder wat van de gom te moeten verwijderen zal dat ook niet lukken. In de praktijk zal men moeten uitgaan van wat optisch waargenomen kan worden en van wat verteld wordt over de gom door de vervaardigers van de postzegels. Zo weten we dat v r 1964 de gom van natuurlijke grondstoffen werd vervaardigd (arabische gom, dextrine, gelatine) en dat vanaf 1964 synthetische gommen zijn gebruikt (polyvinylalcohol e.d.). Arabische gom heeft een sterk vocht aantrekkende werking (vingerafdrukken blijven goed te zien. Oppassen dus !!), en de gom heeft de neiging tot barsten (craqueleren). Om het craqueleren tegen te gaan wordt de gomlaag vaak gebroken d.w.z. met messen diagonaalsgewijs bewerkt, en de brekingsdiagonalen zijn daardoor kenmerken geworden voor arabische gom. In het begin van de jaren '60 kwam het gebruik van synthetische gom op, mede als gevolg van de moeilijke verkrijgbaarheid van arabische gom. Ook een belangrijke rol speelde de aanmaak van postzegels met gom voor landen in de tropen. Joh. Enschedé en Zonen gebruikte deze synthetische gomsoorten aanvankelijk uitsluitend voor zegels van landen als Kuwait, Haiti e.a. (al vanaf 1964), maar pas in 1965 voor zegels van Nederland (Korps Mariniers). 6. Perforatie en Formaat 6.1 Perforatie algemeen: De eerste postzegels moeten met de hand van elkaar worden gescheiden, d.w.z. gesneden of geknipt. Algauw werd gezocht naar effectievere middelen om de zegels van elkaar te kunnen scheiden zonder het vel bij voorbaat in een stapel losse zegels te veranderen. Met een naaimachine of een radeerapparaatje kon ook wel een scheiding tussen de zegels worden aangebracht echter veel praktischer bleek het aanbrengen van ronde gaatjes op een regelmatige afstand van elkaar het zogenoemde "perforeren". Deze methode is voor Nederland en Overzee voor het eerst toegepast bij Nederland 1867. De perforatiemethoden kunnen we in 5 categorieen onderscheiden - Lijnperforatie: dat wil zeggen eerst wordt een vel zegels horizontaal van perforatie voorzien daarna pas verticaal [of in omgekeerde volgorde]. Een vel van 10x10 zegels krijgt zo eerst 11 slagen horizontaal dan 11 slagen verticaal, in totaal 22 slagen van de perforeermachine. - Kam-perforatie: dat wil zeggen bij elke slag wordt een [of meer] zegelrij[en] aan 3 [of 4] zijden tegelijk geperforeerd. Bij een vel van 10x10 zijn 11 slagen nodig. - Kruistanding: Anders dan bij kamtanding staan rijen pennen dwars op een lijn niet naar één kant op gericht maar naar weerskanten, een kruis of H vormend. Net als bij kamtanding is pas na een tweede slag een gehele rij zegels geperforeerd. Kam- en kruis-tanding kunnen ook dubbel of drievoudig uitgevoerd zijn. Twee of drie kammen/kruizen zijn dan als het ware aan elkaar gelast. - Blok- of vel-perforatie: Nog verder dan een dubbele kam gaat de vel-perforatie waarbij 6 of 11 kam-rijen aan elkaar zitten en zo in een slag een heel vel of veldeel wordt geperforeerd. Ten behoeve van blokken of miniatuuur-vellen wordt een perforator gemaakt welke het gehele blok in een elk keer perforeert en waarbij de randen van het blok meestal symmetrisch 0 of 1 gat doorlopen. - Scheer-perforatie: Een trommel met uitstekende pennen rolt over het papier en drukt op het raakvlak de pennen iets door het papier. Tegelijkertijd wordt aan de andere kant van het papier de opgeduwde gedeelte door een mes weg-gemaaid. Bij West Nieuw Guinea hebben we slechts te maken gehad met kamtanding. 6.2 Het perforatie-beeld: 6.3 De Standaard-formaten: 6.4 Kamtanding: 6.4.1 De Grover-machine: aanduiding perforatie- aantal tanden maat basis zij A 12 3/4:13 1/2 16 14 AA 13 1/2:12 3/4 14 32 B 11:11 3/4 22 2bri1959 Sterrengebergte 22/16 i1961 Nieuw Guinea Raad 22/16 C kort 12 1/2:12 15 19 C lang 12:12 1/2 19 15 C dik pen 12:12 1/2 19 15 1.09 i.pv. 0.92 G 14:12 3/4 25 19 i1960 Vluchtelingen 25/16 25 19 i1962 Veilig Verkeer 25/16 19 i1962 Jubileum 25/16 19 i1962 Sociale Zorg 25/16 J2 13 1/4:14 10 34 2J2.30 = 1962 Pago Pago 20/30 N 13 1/4:12 1/2 22 29 i1959 Sociale Zorg 22/17 9 i1960 Sociale Zorg 22/17 9 i1961 Sociale Zorg 22/17 6.4.2 'aan de rol' geperforeerd naam perforatie-maat aantal tanden basis zij Chambon [Pertjetakan Kebajoran]: AA 13 1/2:12 3/4 14 16 C 12 1/2:12 15 19 C1 12 1/2 15 20 7. Velrandbedrukking 7.1 Algemeen: Bij zegels die in vellen of blokken verkocht worden,vormen de velranden vanwege de verscheidenheid in bedrukking, de manier waarop de perforatiegaten doorlopen een interessant studieobject.We zullen bij een aantal aspecten stilstaan die vervolgens onder de diverse drukprocedé's verder worden uitgewerkt. 7.1.1 Velgrootte: Een vel bevat in het algemeen 10x10 = 100 zegels. Bij afwijkingen van de regel bijvoorbeeld 10x20 betekent het eerste cijfer het aantal zegels per horizontale rij [= het aantal kolommen] en het tweede cijfer het aantal horizontale rijen. Als binnen één vel zegels met verschillende tekening voorkomen, geldt de velgrootte als ware alle zegels in het vel identiek. 7.1.2. Aantal vellen per drukvorm: Bij de meeste [Nederlandse en Ned. Indische] frankeerzegels sinds 1920 bevat de drukvorm twee loketvellen van 10x20 zegels: de zogenoemde dubbelvellen. Of zegels in enkelvellen of dubbelvellen worden gedrukt heeft meestal consequenties voor de manier waarop het papier gesneden is, en de stand waarmee de zegels van onder de drukpers vandaan komen. 7.1.3. Aanwijzingen van de drukker: Bijvoorbeeld strepen om aan te geven waar het vel moet worden afgesneden, paskruizen om bij meerkleurendruk de kleuren goed op elkaar te kunnen afstemmen. Bovendien tekens om de drukvorm/drukker te kunnen identificeren. 7.1.4. Aanwijzingen voor de lokettisten: Op de meeste velranden staan links en rechts "telcijfers" gedrukt: links van boven naar beneden 1 t/m 10 [of 20, of 5], rechts van boven naar beneden: [5, 10, of 20] t/m 1. 7.1.5. Controle-tekens voor de PTT: Het papier voor de postwaarden Nederland en Overzee ging sinds begin 20-er aren in eerste instantie steeds in rollen van Dienst Zegelwaarden naar de drukker Joh. Enschedé en Zonen in Haarlem waar gom werd aangebracht, daarna weer terug naar de Dienst Zegelwaarden. Wanneer papier nodig was voor het drukken van postzegels gingen een hoeveelheid rollen papier naar de drukker. Bij de drukker werd het papier gesneden: of in vellen of in smallere rollen. De drukpersen bij Joh. Enschedé en Zonen worden op twee manieren met papier gevoed: - vel voor vel ofwel "velinleg", bij boekdruk, offset,
plaatdruk en rasterdiepdruk
Voor druk aan de rol bleef het papier bij de drukker, voor velinleg gingen de vellen terug naar de Dienst Zegelwaarden en werden de vellen voor controle-doeleinden "gemerkt". Vervolgens terug naar de drukker. In het geval van offset werd door de drukker eerst een vernislaag aangebracht i.v.m. het stof dat tijdens het aanbrengen van de "merken" op het papier terecht was gekomen en bij het drukken problemen zou geven. De vellen werden als volgt "gemerkt": Tot 1907 waren dat stempels: PZ, of TP, van 1906 tot Oct 1925 een geperforeerde C met een cijfer tussen 1 en 8. In Juni/Juli 1925 alleen geperforeerde cijfers: 12 (voor de 12 1/2c Veth), 15 (voor de 15c Veth), en "knippen" : 2c Lebeau, 10c Veth. Vanaf Sept 1925 tot Juni 1954 uitsluitend "knippen". In 1923 was een "knip" al gebruikt voor het 10F blok van Luxemburg. Deze knip, de zogenaamde "proevenknip" is sindsdien, ook na 1954, gebruikt voor proefdrukken. Vanaf Juni 1954 tot 1983 een "ponsgat", De knippen/ponsen dienden tevens om het papier per drukpers [indertijd ondermeer 12 Palatia's, velinleg rasterdiepdruk-persen] uitelkaar te houden. De knippen hebben de nummers 1 /m 18. De proevenknip heeft geen nummer. De laatste knip werd in 1954 gebruikt voor het Bonifatius-zegel van Nederland. Bij dat zegel is zowel knip 11 als pons 11 gebruikt ! De ponsen hebben de nummers 1 t/m 14. ponsen 1=vierkant 8=poort 2=driehoek 9=schild 3=rechthoek 10=klaverblad 4=D 11=hart 5=ruit 12=roemer 6=rok 13=paddestoel 7=trapezium 14=6-verkeerd knippen 1=ster 10=blad 2=vijfhoek 11=V 3=T 12=pijl 4=L-verkeerd 13=hart 5=kruis 14=hoed 6=driehoek 15=olielamp 7=tennisbat 16=aambeeld 8=klaverblad 17=6-verkeerd 9=bijl 18=propeller |
De gelegenheidszegels in het G formaat, in enkelvellen gedrukt, hebben de papierrichting in de lengte van het zegel, de pons stond dan aan de korte zijde. Bij druk in dubbelvellen is de papierrichting in de dwarsrichting van het zegel en stond de pons aan de lange zijde. De plaats van de pons is te begrijpen als we weten dat bij druk met velinleg de druk- en de papier-richting loodrecht op elkaar staan. De velrand met de papierrichting mee dient dan als aanlegkant voor de pers. Losse vellen werden door grijpers met zuignapjes opgezogen en in de pers gelegd. Zo'n napje mag op die velrand geen gat tegenkomen. Bij druk in enkelvellen is het drukvel vaak groter (45x58cm) dan het loketvel (33x40cm). De plaats van een pons hoefde dan ook niet, als het drukvel 180 graden gedraaid werd, diametraal te zitten ten opzichte van het middelpunt van een loketvel. In het algemeen werd de knip of pons niet bedrukt, en vielen ze in de velrand. Er zijn gevallen bekend waarbij de pons midden in het zegelbeeld terecht is gekomen. 7.1.6. Aanwijzing voor de perforatie: Bij het perforeren van stapeltjes losse vellen, werden de stapeltjes vastgeprikt. De plaats waar dat moest gebeuren werd aangegeven door: rondjes, halve cirkels, vierkante haakjes rond een punt, de zogenoemde markeertekens. Bij druk aan de rol [op de Chambon] waren deze markeertekens overbodig. 7.2. Velopmaak: 7.2.1 Drukvormen: De drukvorm is het voorwerp dat het te drukken beeld bevat, in de drukpers gaat, wordt beinkt en geeft de juiste hoeveelheid inkt op de juiste plaatsen af geeft. Bij indirecten druk kan er nog een voorwerp [meestal cylinder] tussen zitten welke eerst de inkt opneemt en weer doorgeeft aan het papier [offset, indirecte plaatdruk, indirecte boekdruk]. Het kan zijn een (rechthoekige) vlakke plaat, een gebogen plaat of een cylinder. De vlakke plaat kan zijn opgebouwd uit losse eenheden, losse cliché's, of uit een aantal deelplaten welke vastgeklemd zitten in een raamwerk, of één vast geheel zijn Onder identificatie verstaan we een teken (cijfer,letter) op de velrand dat bij één bepaalde drukvorm hoort en dat net als de drukvorm vervangen wordt. In het spraakgebruik worden de aanduidingen: plaatnummer (offset,plaatdruk) en etsingnummer of cylindernummer(rasterdiepdruk) gehanteerd. 7.2.2. Plaatdruk: Plaatnummers komen we voor het eerst tegen bij de emissie Nederland 1867. Daarna pas weer plaatnummers bij de guldenswaarden Bontkraag, de eerste oplaag van de 1 gulden nog uitgezonderd. Alle latere zegels in plaatdruk hebben een per waarde doorlopende nummering: plaatnummers, meestal op de ondervelrand. 7.2.3. Rasterdiepdruk en offset: De plaats van de offset-plaatnummers en de etsingnummers was in het algemeen op de bovenvelrand. Vanaf 1940 wordt voor rasterdiepdruk een per waarde doorlopende nummering gehanteerd. Deze cylindernummers zijn tot op heden in gebruik voor de langlopende emissies. De langlopende zegels in twee-kleuren rasterdiepdruk hebben voor elke kleur apart etsingnummers. De bijzondere emissies, voorzover ze al etsingnummers hebben, hebben ze slechts voor één kleur. Etsingnummers worden soms vergezeld van een "L" of "R" om aan te geven dat het bij druk in dubbelvellen om een linker- of om een rechter-vel gaat. Deze aanduiding word niet even consequent gehanteerd. Offset-plaatnummers zijn na 1940 nauwelijks meer gebruikt, in ieder geval ook niet voor Ned. Nieuw Guinea. Bij meerkleurige offset- en rasterdiepdruk voor de bijzondere uitgiften werd een niet meer bruikbare drukvorm zondermeer vervangen. De kwaliteit van de druk vereist dit, verschillen tussen de oude en de nieuwe drukvorm (één van de vele per waarde) wordt door verzamelaars zelden of nooit opgemerkt. Als zoiets al geconstateerd wordt dan omdat de telcijfers verschillend zijn of andere "randverschijnselen". Hadden er plaat- of etsing-nummers gestaan op de velranden dan was dat zeker opgemerkt door de verzamelaars. Recente studies naar rasters bij rasterdiepdruk en naar methodische kenmerken bij offset brachten enkele zeer goed aantoonbare vervangingen van drukvorm aan het licht. 8. Postwaardendrukkerijen 8.1. Johan Ensched(!eacutus) en Zonen, Haarlem 8.2. Landsdrukkerij Hollandia 8.3. Pertjetakan Kebajoran 9. Ontwerpers, Graveurs 9.1. Ontwerpers De volgende ontwerpers hebben zegels voor West Nieuw Guinea ontworpen: Jan van Krimpen Sem L. Hartz Vic L.J. van Aken D. van Gelder 1956-57 Andre van der Vossen 1958 Alice Horodisch-Garman 1959 Pieter Wetselaar 1959-62 Christiaan de Moor 1960 A. van Noortwijk 1961 Sierk Schröder 1962 Jaap Pander 1962 P.M. van de Lienden 1962 Soeripto 1968 9.2 Graveurs Van de weinige zegels in plaatdruk [Juliana en face] is de graveur tevens de ontwerper van het zegel: Sem L. Hartz. 9.3. Bewerkingen en belettering De belettering van de langlopende series "en face" en "van Krimpen" is van Jan van Krimpen. 10. Notaties en Afkortingen .x UV-reactie .x papier .x druk .x raster 13.1 Gebruikte Notaties: drukrichtingen: L, R, B, O uitvloei- of drukrichting naar links, rechts, boven of onder UV-reacties papier: D, V, W vanaf 1958 gebruikt Joh. Ensched(!eacutus) en Zonen papier waarin "witte" vezels [V] zijn verwerkt. Vanaf 1961 ook met een coating welke net als het papier aan de gomzijde egaal helderwit oplicht [W] UV-reacties coating: Cr, Cw van 1955 gebruikt Joh. Ensched(!eacutus) en Zonen papier met een coating welke rose aandoet [Cr] zogenoemd Engels gecoucheerd, vanaf 1961 papier met een coating welke helderwit oplicht [Violino] altijd in combinatie met helderwit oplichtende gomzijde. Papierrichting: |,(!arr_lr) 1955papiervezels in verticale resp. horizontale richting Papierdoorzicht: I, IIIb, IIId, IIIds ... Rastermaat: R80, R100 kruisrasters onder een hoek van 45 graden meestal. Langs de rasterdiagonalen gemeten 80 resp. 100 punten per cm. Perforatiebeeld [na normering]: volgorde: boven, rechts, onder, links; 0=geen, d=doorlopend, 1, 2, etc Formaat/Perforaat: A = 12 3/4:13 1/2 16/14 Ak = 13 1/2:12 3/4 14/16 B = 11:11 3/4 22/variabel C = 12:12 1/2 19/15 D = 14 1/4:13 1/4 E = G = 14:12 3/4 25/16 Gk = 12 3/4:14 16/25 J2 = 13 1/4:14 10/variabel [2J2.30 = 20/30] N = 13 1/4:12 1/2 22/variabel In principe hebben A, C en G ook een variabele slagafstand, zelden of nooit afwijkend gebruikt [bijvoorbeeld Tunesia met G15, G16, en G18]. Velpositie-kenmerken: De nummering geschiedt rij voor rij van links naar rechts en dan naar beneden: 1-10 1- 5 11-20 6-10 21-30 11-15 31-40 16-20 etc. etc. |